Resultaat op trefwoord : 'HbA1c'


Aantal resultaten : 22 artikel(s) - 32 bondige bespreking(en) - 0 Synthese(s)


Deze methodologisch correct uitgevoerde RCT toont aan dat er in tegenstelling tot een calorierestrictiedieet na 6 maanden tijdgebonden eten (gedurende 8 uur per dag) een statistisch significant gewichtsverlies optreedt ten opzichte van een controlegroep. In vergelijking met een controlegroep zag men zowel in een groep met tijdgebonden eten als in een groep met calorierestrictie een gunstige evolutie van HbA1c. Een studie met een veel groter aantal deelnemers en een follow-up gedurende meerdere jaren is echter zeker nodig om het effect van tijdgebonden eten op gewichtsverlies en cardiovasculaire risicofactoren bij diabetici te bepalen.

Het effect van parodontale behandeling op glycemiecontrole bij diabetespatiënten?

Vanobbergen J.

Minerva 2023 Vol 22 nummer 2 pagina 36 - 39


Deze systematische review en meta-analyse van goede methodologische kwaliteit toont aan dat parodontale behandeling met behulp van subgingivale instrumentatie de glycemiecontrole verbetert bij mensen met zowel parodontitis als diabetes, in vergelijking met geen behandeling of gebruikelijke zorg. Het gaat om een absolute reductie in HbA1c van 0,43%, 3 tot 4 maand na de behandeling met een bestendiging na 6 maanden en 12 maanden. Als gevolg van een hoog risico van bias in ongeveer de helft van de studies beschouwt men de zekerheid van het bewijs als matig. De kans dat andere studies deze bevindingen nog kunnen wijzigen is echter onwaarschijnlijk.

Kan de integratie van aanbevelingen in het EMD de behandeling van diabetespatiënten verbeteren?

Rayane J. , De Jonghe M. , Joly L. , Mouillet M.

Minerva 2022 Vol 21 nummer 9 pagina 200 - 204


Uit deze systematische review blijkt dat de integratie van richtlijnen voor de klinische praktijk in het EMD de resultaten op intermediaire eindpunten zoals lipidencontrole en arteriële bloeddruk zou kunnen verbeteren. De resultaten zijn minder duidelijk voor het geglyceerd hemoglobine (HbA1c) bij diabetespatiënten, met een groter effect bij combinatie van de verschillende interventiestrategieën. De soms aanzienlijke methodologische beperkingen van de review en de grote heterogeniteit op het vlak van strategieën en uitkomstmaten laten ons niet toe een uitspraak te doen over de meerwaarde van deze benadering.

Wat zijn de voordelen van continue glucosemonitoring bij patiënten met type 2-diabetes onder basale insuline?

Saubry MI. , Kaoukab-Raji I. , De Jonghe M. , Joly L.

Minerva 2022 Vol 21 nummer 9 pagina 205 - 208


Deze gerandomiseerde, gecontroleerde, multicenterstudie over 14 maanden, uitgevoerd in 15 centra in de Verenigde Staten, lijkt bij patiënten met type 2-diabetes met één of twee dagelijkse injecties met langwerkende of intermediair werkende insuline gedurende ten minste 6 maanden te wijzen op een positief effect van continue glucosemonitoring (CGM) op het risico van intermitterende hyperglykemieën op 8 maanden, maar niet op 14 maanden, zonder significante verlaging van het HbA1c of het risico van hypoglykemieën. Het effect op een vermindering van de macro- en microvasculaire risico's werd hier niet bestudeerd. Deze studie heeft methodologische beperkingen die te belangrijk zijn om de resultaten correct te kunnen interpreteren.

Uit deze methodologisch correct uitgevoerde systematische review en meta-analyse kunnen we besluiten dat microbiota toegankelijke koolhydraten (MAC’s) leiden tot een statistisch significante verbetering van de glykemie en andere cardiovasculaire risicofactoren bij type 2-diabetespatiënten. De klinische relevantie van het effect op deze intermediaire uitkomstmaten is echter nog onduidelijk. De resultaten zijn bovendien vaak zeer heterogeen en uit subgroepanalyses blijkt dat verder onderzoek op langere termijn in specifieke populaties noodzakelijk is om duidelijke conclusies te kunnen trekken. Ook uit de umbrella reviews blijkt dat verder methodologisch kwalitatief onderzoek over voedingsinterventies bij type 2- diabetici noodzakelijk is.

Deze correct uitgevoerde metaregressieanalyse van individuele patiëntgegevens komende uit arbitrair gekozen RCT’s toont op een indirecte manier aan dat wekelijks subcutaan semaglutide 1 mg in vergelijking met dagelijks oraal empagliflozine 25 mg na 52 weken leidt tot een statistisch significante sterkere daling van HbA1c en lichaamsgewicht bij patiënten met type 2-diabetes mellitus, onvoldoende onder controle met metformine in monotherapie. De verlaging van het HbA1c met 0,6% onder semaglutide in vergelijking met empagliflozin, zou men theoretisch als een klinisch relevant verschil kunnen beschouwen. Dit zou echter wel aangetoond moeten worden in een methodologisch degelijk uitgevoerde studie.

Deze correct uitgevoerde systematische review en meta-analyse met RCT’s van goede methodologische kwaliteit en voornamelijk uitgevoerd bij volwassen patiënten met type 2-diabetes toont aan dat een voedingspatroon met een lage glycemische index of lading zorgt voor een kleine statistisch significante maar klinisch relevante verbetering van HbA1C en andere cardiovasculaire risicofactoren zoals LDL-cholesterol, non-HDL-cholesterol, triglyceriden en lichaamsgewicht. De mediane follow-up bedraagt echter slechts 12 weken en het effect op lange termijn is nog onduidelijk.

Deze systematische review en meta-analyse van afdoende methodologische kwaliteit, maar met inclusie van zeer heterogene studies, toont voorzichtig aan dat een vezelrijk dieet, met gelijk welk soort vezels, zinvol is voor diabetespatiënten, ongeacht het type diabetes (met uitzondering van zwangerschapsdiabetes waarvoor we geen gegevens hebben).

Deze meta-analyse toont dat 8 tot 14 glykemiecontroles per week geassocieerd zijn met een verbetering van de glykemiecontrole gedurende maximaal een jaar bij niet met insuline behandelde type 2-diabetespatiënten, dit in tegenstelling tot eerder onderzoek dat geen verschil aantoonde na stratificatie voor het aantal uitgevoerde tests. Deze studie vertoont een aanzienlijke methodologische bias en voegt geen enkel geloofwaardig nieuw element toe aan het probleem van de glykemiezelfcontrole bij niet met insuline behandelde type 2-diabetespatiënten.

Deze systematische review en meta-analyse van goede methodologische kwaliteit maar gebaseerd op heterogene gegevens, toont aan dat oplosbare vezelsupplementen, naast de gebruikelijke behandeling (met inbegrip van de medicamenteuze behandeling), van belang lijken te zijn voor type 2-diabetespatiënten. De minst gecontroleeerde patiënten (hoge HbA1c, hoge HOMA-index) zouden er meer baat bij hebben. Er is geen dosis-responsrelatie gevonden. Het teveel aan vezels dat negatieve effecten kan hebben (opgeblazen gevoel, buikpijn) met een dagelijkse inname van ongeveer 10 tot 15 g oplosbare vezels zoals in de studie, lijkt zeker relevant. Laten we niet vergeten dat de aanbevolen dagelijkse dosis vezels (oplosbaar en onoplosbaar) in de algemene bevolking 25 g per dag bedraagt.

Deze multicenter dubbelblinde gerandomiseerde gecontroleerde studie van goede methodologische kwaliteit toont aan dat semaglutide in vergelijking met canagliflozine leidt tot een statistisch significant sterkere daling van HbA1c en gewichtsreductie bij een geselecteerde groep type 2-diabetespatiënten die onvoldoende gecontroleerd zijn onder metformine.

De niet-sluitende resultaten van deze narratieve review van de literatuur laten niet toe om de doeltreffendheid van complexe interventies door eerstelijnsverpleegkundigen bij patiënten met diabetes mellitus te ondersteunen met een objectieve parameter zoals HbA1c. Wanneer we echter het economische perspectief of de tevredenheid van de patiënt in rekening brengen, is het mogelijk dat zij kunnen leiden tot een echt voordeel, vooral bij patiënten die slecht gecontroleerd zijn.

Deze epidemiologische studie van zeer goede kwaliteit is uitermate nuttig voor de eerstelijnszorgverstekkers. De eerste 2 groepen van resultaten waren verwacht; de interventiestudies gericht op alle risicofactoren bevestigen het algemene concept. De reductie van het risico van myocardinfarct bij patiënten zonder risicofactoren is waarschijnlijk het gevolg van bias die te maken heeft met het gebrek aan informatie over de risicofactoren (behalve diabetes) in de controlegroep. Het mogelijk wegwerken van de risico's door medische interventies blijft echter hypothetisch, gezien de observationele aard van deze studie. Roken heeft een grote impact op de volksgezondheid; rookstop is dus altijd nuttig, zelfs ondanks gewichtstoename. De J-curven zijn de inzet van geanimeerde discussies: wat zijn de optimale doelen en voor welke patiënten? De vermindering van de stijging van het risico met de leeftijd waarop de diabetes wordt vastgesteld, kan worden geïnterpreteerd als zijnde gerelateerd aan de duur van de diabetes. Sommige tegenstrijdigheden in de geanalyseerde gegevens hebben echter geleid tot een heranalyse van dit cohort: de auteurs concluderen dat cardiovasculaire risicofactoren mogelijk pathogener zijn bij jongere patiënten, wat een nieuw en zeer belangrijk concept is dat om actie vraagt.

Deze DiRECT-RCT toont na een follow-up van 12 maanden aan dat een programma gericht op een significante en bewaarde gewichtsdaling uitgevoerd in de eerstelijnszorg met een opgeleide verpleger of diëtist, winst oplevert op vlak van remissie van type 2-diabetes, zelfs na het stoppen van orale antidiabetica, bij obese patiënten die voldoen aan de diagnostische criteria van type 2-diabetes sinds maximaal 6 jaar.

Uit twee systematische reviews met meta-analyse blijkt dat GLP-1-analogen een veilig alternatief zijn voor basaal insuline in het titratieschema van glykemieverlagende behandeling voor patiënten met type 2-diabetes mellitus. Langwerkende preparaten zijn hierbij effectiever gebleken dan kortwerkende preparaten.

Deze studie toont aan dat een jaarlijkse screening van diabetische retinopathie bij patiënten met type 1-diabetes ontoereikend is. Factoren die de frequentie van screening bepalen, zijn het stadium van diabetische retinopathie tijdens funduscopie, de gemiddelde glykemie (HbA1c) en een aanvaardbaar risico van transitie. Op basis hiervan stellen de auteurs een geïndividualiseerde calculator voor die te raadplegen is op het volgende adres: https://extapps.bsc.gwu.edu/shinypub/edic/retinopathy/

In deze pragmatische RCT van goede methodologische kwaliteit over het mogelijke nut van glykemiezelfcontrole bij niet met insuline behandelde type 2-diabetespatiënten is er geen verschil in HbA1c en in gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven tussen de patiënten zonder zelfcontrole, de patiënten met zelfcontrole 1 maal per dag en de patiënten met zelfcontrole 1 maal per dag in combinatie met automatische feedback via het controletoestel.

De diagnostische accuraatheid van eenvoudige testen (HbA1c en nuchtere glykemie) voor de opsporing van prediabetes is matig. De populaties die met deze testen geïdentificeerd worden als prediabetespatiënten, variëren aanzienlijk naargelang de gebruikte criteria. Er bestaat dus een risico om spontaan interventies op te zetten bij vals-positieve patiënten en om niets te ondernemen bij vals-negatieve patiënten. De orale glucosetolerantietest is de gouden standaard, maar is minder eenvoudig af te nemen. Metformine en leefstijlinterventies hebben enig preventief effect op de ontwikkeling van diabetes, maar het klinische effect is waarschijnlijk overschat. Voor vrouwen met zwangerschapsdiabetes in de voorgeschiedenis is het niet mogelijk om besluiten te formuleren. De optie om te screenen en vroegtijdig te behandelen riskeert dus weinig effectief te zijn voor de preventie van type 2-diabetes.

Deze dubbelblinde, placebogecontroleerde studie toont aan dat toevoeging van liraglutide aan een insulinebehandeling bij type 1-diabetespatiënten leidt tot een statistisch significante daling van HbA1c, gewicht en gebruik van prandiale insuline. De klinische relevantie van de daling in HbA1c moet verder onderzocht worden, alsook de hogere incidentie van hypoglykemie met 1,2 mg liraglutide en van hyperglykemie met 1,8 mg liraglutide.

Deze dubbelblinde gerandomiseerde gecontroleerde studie toont aan dat de toevoeging van linagliptine aan een behandeling met metformine en empagliflozine bij onvoldoende gecontroleerde patiënten met type 2-diabetes op korte termijn leidt tot een statistisch significante daling van HbA1c. Of deze triple behandeling ook op lange termijn zal leiden tot klinisch relevante voordelen, moet verder onderzocht worden.

Het lijkt correct om te bevestigen dat liraglutide het cardiovasculaire risico niet doet toenemen. Het is echter op dit ogenblik niet mogelijk om op een objectieve manier te besluiten dat liraglutide een voordeel biedt op het vlak van cardiovasculaire risico’s bij patiënten met type 2-diabetes en een hoog cardiovasculair risico. Het hypoglykemiërende effect en het effect op gewicht staan vast, maar bij het voorschrijven van deze molecule moet men ook rekening houden met het financiële aspect.

Deze placebogecontroleerde RCT toont aan dat het toevoegen van liraglutide aan multipele dagelijkse insuline-injecties bij patiënten met onvoldoende gecontroleerde glykemiecontrole een statistisch significante verbetering geeft van HbA1c zonder verhoogd risico op hypoglykemie. Bovendien stelde men ook een daling van de insulinedosis en van het lichaamsgewicht vast. In hoeverre dit resultaat zich zal vertalen in een klinisch relevante winst op het vlak van harde uitkomstmaten en of deze combinatie ook op lange termijn veilig is, moet verder onderzocht worden.

Deze studie met ernstige methodologische beperkingen brengt geen nieuwe elementen aan om de indicatie of het gangbaar voorschrijven van insuline glargine te versterken en helpt ons evenmin in de discussie om de apotheker beter te betrekken in deze zorgcontext. Voor de aanpak van chronische aandoeningen, zoals type 2-diabetes, blijft het zeer moeilijk om, naast punctuele interventies, zorgmodellen te vinden met een werkelijk klinisch voordeel op harde eindpunten voor de patiënt.

Type 2-diabetes: dapagliflozine versus andere molecules

Vanhaeverbeek M.

Minerva 15 02 2016


In tegenstelling tot de gunstige besluiten van de auteurs van de beide hier besproken meta-analyses over dapagliflozine, stellen we vast dat deze publicaties voor zorgverleners geen nieuwe, relevante informatie aanbrengen voor de aanpak van type 2-diabetes. Bovendien is er geen balans opgemaakt tussen de risico’s en de baten. We blijven ons dus afvragen of het relevant is om molecules zoals de gliflozinen voor te schrijven.

Na de UKPDS- en de ACCORD-studie is dit de derde opvolgstudie die aantoont dat een intensieve daling van de glykemie bij type 2-diabetespatiënten geassocieerd is met een daling van het cardiovasculaire risico op lange termijn. Dit resultaat versterkt het pleidooi voor een intensieve aanpak van de HbA1c-spiegels mits het risico op hypoglykemie onder controle blijft.

Werkzaamheid en veiligheid van gliflozinen bij patiënten met type 2-diabetes

Vanhaeverbeek M.

Minerva 2015 Vol 14 nummer 5 pagina 53 - 54


Deze meta-analyse van onvoldoende methodologische kwaliteit brengt geen enkele relevante nieuwe boodschap aan voor de behandeling van type 2-diabetes. Deze kritische bespreking laat toe om de relevantie van het voorschrijven van moleculen zoals gliflozinen, in vraag te stellen. De verhouding tussen de baten (niet aangetoond) en de risico’s (duidelijk op korte termijn en onzeker op lange termijn) is voor Minerva niet gunstig.

Hoewel de resultaten van een intensieve bloeddruk- en glykemiecontrole in verschillende studies verschillen, lijkt een snelle, doelgerichte en geïndividualiseerde multifactoriële aanpak van type 2-diabetes op langere termijn aanzienlijke voordelen op te leveren.

Een HbA1c waarde ≥5,9% (≥41 mmol/mol), gevolgd door een OGTT, identificeerde in deze observationele studie alle vrouwen met een miskende type 2-diabetes bij het begin van de zwangerschap. Bovendien ging een HbA1c ≥5,9% (≥41 mmol/mol) bij het begin van de zwangerschap gepaard met een statistisch significante verhoogde kans op slechte zwangerschapsresultaten (congenitale afwijkingen, pre-eclampsie, schouderdystocie, perinataal overlijden), zodat nauwere begeleiding van deze vrouwen wenselijk is.

Een deel van de zorg voor chronisch zieken delegeren naar verpleegkundigen?

Henrard G.

Minerva 2015 Vol 14 nummer 3 pagina 27 - 28


Bij de opvolging van sommige chronische aandoeningen in de ambulante zorg kan de introductie van een protocol dat gecoördineerd wordt door een verpleegkundige, leiden tot een lichte verbetering van sommige parameters (bloeddruk, cholesterol en HbA1c) in vergelijking met gewone zorg.

Deze studie toont aan dat een voor HbA1c gecorrigeerde inschatting van de GFR (meestal gebaseerd op de serumcreatinineconcentratie) wenselijk is bij patiënten met diabetes die een correcte inschatting van de GFR nodig hebben. De voorgestelde formule lijkt toepasbaar en klinisch nuttig, maar de resultaten moeten bevestigd worden in andere populaties.

Deze systematische review van heterogene studies toont aan dat BIAsp 30 in vergelijking met IGlar op korte termijn resulteert in een statistisch significante maar klinisch weinig relevante verbetering van HbA1c bij patiënten met type 2-diabetes die onvoldoende onder controle zijn met orale antidiabetica. Deze studie zegt niets over de plaats van insuline-analogen ten opzichte van humane insulines.

Deze studie toont aan dat bij type 2-diabetes een interventie met educatie van zowel de patiënt als de huisarts na 42 maanden een consistente verbetering geeft van de HbA1c. Het effect van deze interventie op harde eindpunten zoals morbimortaliteit of kwaliteit van leven is niet onderzocht.

De resultaten van deze meta-analyse tonen aan dat interventies die fysieke activiteiten stimuleren een matig effect hebben op het vlak van de vermindering van HbA1c, maar ze laten niet toe om het effect te bepalen op de metabole controle van diabetes op lange termijn. Zoals ook de auteurs besluiten, kan deze meta-analyse wel pistes aanwijzen voor verder onderzoek dat zich kan richten op bepaalde vormen van interventies.

Type 2-diabetes: wat te kiezen als metformine faalt?

Benhalima K.

Minerva 2013 Vol 12 nummer 4 pagina 45 - 46


Deze open-label RCT die exenatide vergelijkt met glimepiride bij type 2-diabetespatiënten met overgewicht en met een Hba1c van gemiddeld 7,5% onder maximale metfominedosis in monotherapie, besluit dat de GLP-1 analoog exenatide beter is in het behouden van een goede glykemiecontrole dan het hypoglykemiërend sulfamide glimepiride. Bovendien zag men met exenatide minder (niet-ernstige) hypoglykemieën en trad er in tegenstelling tot glimeperide gewichtsverlies op. Patiënten die exenatide namen stopten wel vaker de behandeling omwille van gastro-intestinale ongewenste effecten. Over het effect van exenatide op cardiovasculair risico kunnen we uit deze studie niets besluiten.

Deze meta-analyse bevestigt de adviezen van de huidige aanbeveling, namelijk dat het bij niet met insuline behandelde type 2-diabetespatiënten niet nuttig is om systematisch glykemiezelfcontrole aan te bieden. Op basis van de noden van de individuele patiënt kan glykemiezelfcontrole echter wel aangewezen zijn.

Deze studies bevestigen de eerdere gegevens dat bariatrische heelkunde bij obese personen effectief is om cardiovasculaire verwikkelingen te voorkomen en diabetes te remediëren, maar dat deze interventie gepaard gaat met soms ernstige en/of vervelende ongewenste effecten. Medische opvolging met behandeling van deficiënties blijft dus noodzakelijk.

Diabetespatiënten en zorgende apothekers

Laekeman G.

Minerva 28 08 2012


Deze studie met een beperkte methodologische kwaliteit besluit dat een interventie van de apotheker de glykemiecontrole positief kan beïnvloeden bij patiënten met type 2-diabetes. Het effect is echter gering en niet eenduidig. Langdurig onderzoek met voldoende oog voor het standpunt van de patiënt moet de duurzaamheid van dergelijke initiatieven aantonen.

Deze narratieve review van vijf door de producent van insuline glargine gefinancierde RCT’s toont een statistisch voordeel aan van insuline glargine versus NPH insuline bij ouderen met onvoldoende gecontroleerde diabetes onder orale antidiabetica. De incidentie van nachtelijke en ernstige nachtelijke hypoglykemie is lager met insuline glargine, maar de klinische relevantie hiervan is beperkt. Een ouder systematisch overzicht met meer studies bevestigt het gunstiger effect op HbA1c en op (alle) ernstige hypoglykemieën niet. De kosten/batenverhouding van insuline glargine versus insuline NPH blijft een belemmering.

Deze systematische review en meta-analyse toont aan dat gestructureerde oefentherapie het HbA1c kan doen dalen bij patiënten met type 2-diabetes. De aard van de geleverde inspanning (aërobe oefeningen, weerstandstraining of een combinatie) beïnvloedt het resultaat niet. Oefeningen gedurende minstens 150 minuten per week geven een aanzienlijk beter resultaat dan minder intensieve oefenprogramma’s. Het netto-effect van oefentherapie is afhankelijk van het feit of ook andere interventies uitgevoerd worden.

Er is nog steeds onvoldoende evidentie over het klinisch belang van doelgerichte gestructureerde groepseducatie voor de behandeling van type 2-diabetes. Ook het effect van peer support blijft onduidelijk.

De verschillende behandelingen die men mogelijk kan toevoegen aan de associatie van metformine en een hypoglykemiërend middel, verschillen onderling niet qua effect op HbA1c; men dient iedere behandelingsoptie per patiënt af te wegen en rekening te houden met de mogelijke ongewenste effecten.

Een combinatie van aërobe training en weerstandstraining zorgt na zes tot negen maanden voor een geringe daling van HbA1c bij patiënten met type 2-diabetes. Wanneer de training zich focust op één aspect (aëroob of weerstand) is het effect op HbA1c niet meer significant versus een controlegroep zonder training.

Is HbA1c betrouwbaar voor de diagnose van type 2-diabetes?

Mathieu C.

Minerva 2011 Vol 10 nummer 7 pagina 80 - 81


Uit deze studie kunnen we besluiten dat HbA1c ≥6,5% in vergelijking met nuchtere glykemie en een orale glucose tolerantietest, weinig gevoelig is om de diagnose van type 2-diabetes te stellen bij patiënten met een verhoogd risico van type 2-diabetes.

Bij onvoldoende gecontroleerde diabetes een DPP-4-inhibitor toevoegen?

Chevalier P.

Minerva 2011 Vol 10 nummer 6 pagina 73 - 74


De resultaten van deze nieuwe meta-analyse over de DPP-4-inhibitoren bevestigen dat ze geen meerwaarde hebben op het vlak van werkzaamheid en veiligheid ten opzichte van de andere orale antidiabetica. De farmacovigilantie meldt zeldzame maar ernstige ongewenste effecten (pancreatitis, pancreaskanker of andere vormen van kanker).

HbA1c, diabetes en cardiovasculair risico bij volwassenen zonder diabetes

Van Crombrugge P.

Minerva 2011 Vol 10 nummer 1 pagina 8 - 9


Deze studie toont aan dat HbA1c >5,5% beter dan nuchtere glykemie 110 tot 126 mg/dl het risico van coronaire hartziekte, CVA en globale mortaliteit kan voorspellen bij personen zonder type 2-diabetes bij inclusie. Deze studie zegt niets over de diagnostische waarde van HbA1c bij diabetes.

Het effect van individuele educatie bij type 2-diabetes

Bastiaens H.

Minerva 2010 Vol 9 nummer 10 pagina 118 - 119


Deze systematische review, gebaseerd op een klein aantal studies, kan niet bewijzen dat individuele educatie versus gewone zorg de HbA1c kan doen dalen bij patiënten met type 2-diabetes. Groepseducatie leidde wel op korte termijn (zes tot negen maanden) maar niet op langere termijn (twaalf tot achttien maanden) tot een grotere daling van de HbA1c in vergelijking met individuele educatie. Geen enkele studie liep over lange termijn.

Met welk insulineschema starten bij type 2-diabetes? Een vervolg...

Van Crombrugge P.

Minerva 2010 Vol 9 nummer 4 pagina 38 - 39


Deze studie toont aan dat bij patiënten met suboptimaal gecontroleerde diabetes mellitus type 2, het toevoegen van insuline-analogen aan metformine en hypoglykemiërende sulfamiden een significante daling van HbA1c veroorzaakt. De daling van HbA1c hangt niet af van het gebruikte insulineschema. Een basaal insulineschema gaat gepaard met minder hypoglykemiëen en minder gewichtstoename.

Het effect na tien jaar van een intensieve glykemiecontrole bij type 2-diabetes

Wens J.

Minerva 2009 Vol 8 nummer 6 pagina 74 - 75


Tien jaar na het stopzetten van de UKPDS-studie, die het belang onderzocht van een intensieve behandeling van type 2-diabetes (streefwaarde van nuchtere glykemie <110 mg/dl) versus een conventionele behandeling, toont deze observationele studie een blijvend gunstig effect aan op het aantal microvasculaire gebeurtenissen en een gunstig effect op lange termijn (tien jaar na het beëindigen van de RCT) op de incidentie van myocardinfarct en totale mortaliteit.

Controle van type 2-diabetes: wat is er nieuw voor de praktijk?

Chevalier P.

Minerva 2009 Vol 8 nummer 6 pagina 73 - 73

Gestructureerde groepseducatie bij recent vastgestelde type 2-diabetes

Goderis G.

Minerva 2008 Vol 7 nummer 9 pagina 136 - 137


Deze studie kan niet aantonen dat bij patiënten met recent vastgestelde type 2-diabetes een gestructureerd groepseducatieprogramma effectiever is dan verbeterde gewone zorg op het vlak van daling in HbA1c. Een (geringe) verbetering van andere uitkomstmaten is voor deze studie niet meer dan hypothesevormend. Literatuuroverzichten toonden echter aan dat goed omkaderde educatieprogramma’s een gunstig effect hebben.

Apothekers doen mee aan de zorg voor diabetespatiënten

Laekeman G.

Minerva 2008 Vol 7 nummer 6 pagina 94 - 95


Volgens deze systematische review met meta-analyse, leiden farmaceutische adviezen door de apotheker tijdens de begeleiding van patiënten met type 2-diabetes tot een significante daling van HbA1c. Deze daling blijft echter ver verwijderd van een correcte glykemiecontrole. Een effect op harde eindpunten (zoals micro- en macrovasculaire gebeurtenissen) kon niet onderzocht worden.

Deze studie toont aan dat de dagelijkse onderhuidse toediening van twee doses exenatide bij patiënten met ongecontroleerde type 2-diabetes onder behandeling met glitazon, al dan niet gecombineerd met metformine, effectiever is dan placebo op gebied van verlaging van HbA1c en lichaamsgewicht. We beschikken niet over gegevens wat betreft morbimortaliteit. Gegevens over de ongewenste effecten zijn voor het grootste deel beperkt tot de korte termijn. Zoals een recente meta-analyse over geneesmiddelen die inwerken op het incretinesysteem besluit, moet de plaats van exenatide in de medicamenteuze strategie nog bepaald worden. Wanneer orale antidiabetica falen in geval van type 2-diabetes, is insuline (op dezelfde manier toegediend als exenatide) een meer bewezen en aanbevolen behandeling.

Deze studie bij relatief jonge, zwaarlijvige type 2-diabetici toont aan dat er geen verschil is in glykemiecontrole tussen insuline glargine en rosiglitazon, toegevoegd aan een falende behandeling met metformine en een hypoglykemiërend sulfamide. De glitazonen kunnen hartfalen uitlokken en gegevens over veiligheid van rosiglitazon en insuline glargine op lange termijn ontbreken. Op basis van deze studie kan daarom geen wetenschappelijk onderbouwde keuze worden gemaakt. Omwille van de praktische voordelen voor de patiënt kunnen we kiezen voor insuline. NPH-insuline geniet de voorkeur omwille van de lange ervaring en de lagere prijs.

Snelwerkende insulineanalogen bij diabetes

Van de Casteele M.

Minerva 2007 Vol 6 nummer 2 pagina 24 - 25


Deze Cochrane review en een andere overzichtsstudie (4) besluiten dat er geen klinisch relevant verschil is in glykemiecontrole of ongewenste effecten tussen snelwerkende insulineanalogen en humane insulines. Het enige voordeel van de ultrasnelwerkende insulineanalogen is het gebruiksgemak voor de patiënt (toediening rond het moment van de maaltijd). Gegevens over werkzaamheid en veiligheid op lange termijn ontbreken momenteel.