Zoek
Schrijf u in op de Alert Newsletter
Minerva promoot als tijdschrift voor Evidence-Based Medicine de verspreiding van onafhankelijke, wetenschappelijke informatie en brengt een kritische duiding van relevante publicaties uit de internationale literatuur.
Inhoud maart 2025
Aanpak van suïcidaliteit in de eerste lijn.
Pagina 25 - pagina 29
Stas P.
Deze methodologisch correct uitgevoerde stepped wedge clustergerandomiseerde RCT in eerstelijnspraktijken, toont aan dat een interventie gericht op screening en zorg bij suïcidaliteit en middelenmisbruik goed geïmplementeerd kon worden en bovendien leidde tot een daling in suïcidaal gedrag. De interventie zelf was echter niet specifiek gericht op preventie van suïcide en omdat men screende met gestandaardiseerde vragenlijsten zijn mogelijk niet alle personen met suïcidale ideatie geïdentificeerd en geholpen.
Streefwaarde voor systolische bloeddruk verlagen naar 120 mmHg bij patiënten met hypertensie en verhoogd cardiovasculair risico en met of zonder diabetes of beroerte in de voorgeschiedenis?
Pagina 30 - pagina 34
De Cort P.
Deze correct uitgevoerde open-label RCT bij een grote studiepopulatie in China toont aan dat het intensifiëren van de hypertensiebehandeling naar een streefwaarde van <120 mmHg systolische bloeddruk bij personen met hypertensie en verhoogd cardiovasculair risico statistisch significant winst oplevert op vlak van de preventie van een samengesteld eindpunt bestaande uit myocardinfarct, CVA, coronaire of niet-coronaire revascularisatie, cardiovasculaire sterfte, hospitalisatie en spoedeisende zorg voor hartfalen. De daling is echter lager dan verwacht en door een tekort aan power kunnen we geen uitspraken doen over het effect op de afzonderlijke componenten van de primaire uitkomstmaat en evenmin over de incidentie van (ernstige) ongewenste effecten op lange termijn. Verder onderzoek is dus zeker nodig om de voor- en nadelen van een verlaagde streefwaarde nauwkeuriger tegenover elkaar af te wegen.
De effectiviteit van online mindfulness interventies bij veteranen met chronische pijn.
Pagina 35 - pagina 39
Raemdock E.
Deze pragmatische RCT toont aan dat online mindfulnesstrainingen, zowel in groep als individueel begeleid (op eigen tempo), zowel de pijn als de comorbide symptomen (zoals depressie) kunnen reduceren bij veteranen met chronische pijn. De studie heeft een robuuste methodologie. De extrapoleerbaarheid van de resultaten naar andere populaties (vb. veteranen zonder toegang tot internet en GSM) is niet duidelijk. Daarom en ook wegens tegenstrijdige resultaten in de wetenschappelijke literatuur, blijft verder onderzoek naar de effectiviteit van mindfulness op pijn en comorbide symptomen noodzakelijk.
Oefentherapie voor handartrose?
Pagina 40 - pagina 43
Geysen K.
Deze systematische review met meta-analyse van goede methodologische kwaliteit toont met lage zekerheid van bewijs aan dat oefentherapie bij personen met handartrose op korte termijn de pijn matig vermindert en stijfheid, functionaliteit en grijpkracht licht verbetert. Men zag op korte termijn geen verbetering in knijpkracht en kwaliteit van leven. Zowel voor de primaire als de secundaire uitkomsten zag men geen effect op lange termijn, al berust dit resultaat op een meta-analyse van slechts 3 studies. De lage zekerheid van bewijs berust voornamelijk op methodologische tekortkomingen van de geïncludeerde RCT’s, alsook op de inconsistentie van de resultaten. Daarom en ook wegens de belangrijke klinische heterogeniteit tussen de studies zijn de resultaten moeilijk te extrapoleren naar de klinische praktijk. Voor de inclusie van oefentherapie in een revalidatieprogramma zal men dan ook vooral rekening moeten houden met persoonlijke voorkeuren van de persoon en de ervaring van de therapeut.
Diureticum nog steeds eerste keuze bij de opstart van een bloeddrukverlagend geneesmiddel?
Pagina 44 - pagina 48
De Cort P.
Deze Cochrane systematische review en meta-analyse van goede methodologische kwaliteit vergeleek het effect van een laag gedoseerd thiazide(-achtig) diureticum als initiële eerstekeusbehandeling voor hypertensie met andere klassen van antihypertensiva. Er kon geen verschil in globale mortaliteit aangetoond worden. Laag gedoseerde thiazide(-achtige) diuretica gingen wel gepaard met minder cardiovasculaire gebeurtenissen en moesten minder gestopt worden wegens ongewenste effecten. Of deze bevindingen te veralgemenen zijn naar patiënten met comorbiditeit is met deze studie niet duidelijk. De meeste geïncludeerde studies hadden een hoog risico van bias op een of meerdere domeinen, waaronder bias door sponsoring van de farmaceutische industrie.
Hebben ultrabewerkte voedingsmiddelen impact op de cardiometabole risicofactoren bij kinderen?
17 02 2025
Tock R.
Deze cross-sectionele studie toont een matig maar significant verband aan tussen de consumptie van ultrabewerkte voedingsmiddelen (UPF) en een toename van de nuchtere glykemie, BMI, buikomtrek en vetmassa, en een afname van HDL-cholesterol. Hoewel de studie methodologische beperkingen heeft, zijn de analyses wel valide. De cross-sectionele observationele opzet maakt het echter niet mogelijk om causale verbanden te leggen tussen de consumptie van ultrabewerkte voedingsmiddelen en cardiometabole risicofactoren. Deze resultaten benadrukken het belang van prospectieve longitudinale studies om deze associaties te bevestigen en de onderliggende mechanismen verder te onderzoeken. Want zelfs een bescheiden toename van cardiovasculaire risicofactoren op kinderleeftijd zou op lange termijn klinisch significant kunnen worden.
Lichaamsbeweging: een goede therapeutische optie voor de behandeling van depressie?
17 02 2025
Saubry MI.
Deze methodologisch correct uitgevoerde meta-analyse is gebaseerd op heterogene studies van onvoldoende kwaliteit. De resultaten tonen het nut aan van regelmatige lichaamsbeweging als behandeloptie bij depressie, met variaties in effectiviteit naargelang de kenmerken van de betrokken populaties. Er is echter meer kwaliteitsvol onderzoek nodig om tot een meer onderbouwd besluit te komen.
Medicamenteuze aanpak van paniekstoornissen: welke behandeling heeft de voorkeur?
17 02 2025
Evrard P.
Deze netwerkmeta-analyse toont aan dat de meeste onderzochte behandelingen voor paniekstoornissen effectief zijn met een grotere werkzaamheid voor diazepam, alprazolam en clonazepam. Deze meta-analyse is van goede methodologische kwaliteit, maar gebaseerd op originele studies die een onzeker of hoog risico van bias hebben. Bovendien bestaat er onzekerheid over de toepasbaarheid van de resultaten in een klinische context omdat de patiëntenpopulaties van de geïncludeerde studies sterk geselecteerd waren. Tot slot beperkt ook het gebrek aan langetermijnstudies de implementeerbaarheid van deze resultaten.
Geen overtuigend bewijs voor aspirine ter preventie van colorectale kanker geassocieerd met een ongezonde levensstijl.
17 02 2025
Sculier J.P.
Uit deze cohortstudie kunnen we besluiten dat routinematig gebruik van aspirine geassocieerd was met een absolute afname van het risico van colorectale kanker bij personen met een ongezondere levensstijl. Dat resultaat werd vooral bepaald door een absolute risicoreductie bij personen met een hogere BMI die meer rookten. De resultaten ondersteunen het rekening houden met leefstijlfactoren om personen te identificeren die een gunstiger risico-batenprofiel hebben voor kankerpreventie met aspirine. Er zijn echter gegevens met meer bewijskracht nodig, zoals uit gerandomiseerde studies, om aspirine ter preventie van colorectale kanker aan te bevelen aan risicopersonen.
Wat verwachten personen die illegale drugs gebruiken van hun huisarts?
17 02 2025
Tock R.
Uit deze kwalitatieve fenomenologische studie blijkt dat personen die illegale middelen gebruiken van hun huisarts verwachten dat hij of zij actief luistert, empathisch is, niet oordeelt en meer beschikbaar is. Ze geven bovendien aan dat specifieke expertise op het gebied van verslavingszorg, risicoreductie en psychologische opvolging noodzakelijk is. Ze waarderen de holistische aanpak van huisartsen die rekening houden met hun biopsychosociale context en hun vaak complexe levensloop. De deelnemers vinden het uitermate belangrijk dat zorgprofessionals hen niet stigmatiseren en benadrukken de nood aan een grote flexibiliteit in de consultaties en aandacht voor preventie en screening afgestemd op hun noden. Deze studie is van zeer hoge methodologische kwaliteit en biedt waardevolle resultaten, maar vraagt verder onderzoek om de conclusies te bevestigen of te weerleggen en om na te gaan of ze kunnen worden veralgemeend naar andere contexten of populaties.
Aanpak van suïcidaliteit in de eerste lijn.
Achtergrond
In 2021 overleden in België 1 640 personen aan zelfdoding, wat neerkomt op ongeveer 4,5 zelfdodingen per dag (1). Hoewel dit een daling is ten opzichte van eerdere metingen in 2012 blijft dit een aanzienlijk aantal. Het is daarom belangrijk om aan suïcidepreventie te doen. Hulpverleners uit de eerste lijn spelen een belangrijke rol binnen suïcidepreventie omdat zij vaak een laagdrempelig contactpunt kunnen vormen. Zo raadpleegde meer dan 75% van de personen die overleden aan zelfdoding een eerstelijnshulpverlener in het jaar voor hun overlijden (2-6). Hoewel deze contacten niet altijd in het kader van zelfmoordgedachten plaatsvinden, bieden ze hulpverleners wel de kans om signalen te herkennen die verband kunnen houden met het denken aan zelfdoding. Op die manier zouden zij het gesprek kunnen aangaan en de persoon voorzien van de juiste hulpbronnen. Internationaal wordt dan ook steeds meer ingezet op richtlijnen voor hulpverleners om suïcidaliteit tijdig te herkennen en te bespreken en personen die aan zelfdoding denken op te volgen en gepast door te verwijzen. Een van de tools die men gebruikt als eerstelijnsinterventie bij suïcidaliteit is het Safety Plan of veiligheidsplan, ook wel crisis- of signaleringsplan genoemd (7). Het Safety Plan (beschikbaar op www.zelfmoord1813.be/safetyplan) is een invulblad dat personen met zelfmoordgedachten kunnen invullen en gebruiken om suïcidale crisissen te overbruggen. Door een aantal vragen inventariseert men alarmsignalen, stappen die de persoon zelf of samen met anderen kan ondernemen en wie men kan contacteren wanneer een suïcidale crisis optreedt. Een eerdere systematische review met meta-analyse toonde aan dat het Safety Plan het risico van suïcidaal gedrag met 43% kan verminderen (8). Bij het ontwikkelen van richtlijnen voor suïcidepreventie in de eerste lijn is het belangrijk om de effectiviteit en implementatie van deze tool na te gaan (9).
Samenvatting
Bestudeerde populatie
- rekrutering via 22 eerstelijnspraktijken in Washington
- inclusiecriteria: volwassenen (≥18 jaar) die de deelnemende eerstelijnspraktijken bezochten tussen 1 januari 2015 en 31 juli 2018
- exclusiecriteria: bezoeken van personen in één van de drie eerstelijnspraktijken die eerder deelnamen aan een pilootstudie van deze interventie
- uiteindelijke inclusie van 333 593 patiënten (met een totaal van 1 568 913 bezoeken aan eerstelijnspraktijken) met een gemiddelde leeftijd van 49,7 jaar en iets meer vrouwen (58,9%).
Onderzoeksopzet
Secundaire analyse van een stepped wedge clustergerandomiseerde gecontroleerde implementatiestudie
- de interventie:
- de interventie uit de originele studie was gericht op zorg voor depressie, suïcidaliteit en middelenmisbruik in de algemene bevolking; ze bestond uit het jaarlijks afnemen van een screeningsvragenlijst met 7 items, waarvan 2 vragen over depressie komende van de PHQ-9-vragenlijst en 5 vragen over middelengebruik (alcohol, cannabis en illegale middelen)
- bij een verhoogde score op de 2 vragen van de PHQ-9-vragenlijst volgde:
- een bevraging van de overige 7 items van de PHQ-9
- screening naar suïcidaliteit bij suïcidale ideatie met de C-SSRS- vragenlijst en het samen invullen van een Safety Plan bij suïcidale intentie/plannen in de voorbije maand
- eventueel op korte termijn regelen van opvolging en begeleiding door opgeleide sociaal werkers
- het implementeren van deze interventie werd op 3 manieren ondersteund: via praktijkfacilitatie (zorgteams werden nauw opgeleid en opgevolgd om de interventie op een gepaste manier toe te passen), ondersteunen van klinische beslissingen in elektronische medische dossiers (bijvoorbeeld op basis van de resultaten van screening) en prestatiemonitoring (feedback aan zorgteams)
- comparator: gebruikelijke zorg.
Uitkomstmeting
- primaire uitkomstmaten:
- mate van safety planning binnen 14 dagen na screening
- suïcidepogingen of overlijden door zelfdoding binnen de 90 dagen na het bezoek aan de eerstelijnspraktijk
- secundaire uitkomstmaten:
- procesindicatoren zoals risico-inschatting met PHQ-9, C-SSRS
- opstarten van psychotherapie binnen de 30, 60 of 90 dagen
- verzameling van gegevens uit elektronische medische dossiers en verzekeringsvorderingen
- analyse met mixed effects logistisch regressiemodel, dat rekening hield met stratificatie, tijdstip van interventie binnen het stepped wedge protocol.
Resultaten
- van de primaire uitkomstmaten:
- statistisch significant meer safety planning in de interventiegroep dan in de controlegroep: 38,3 versus 32,8 of een verschil van 5,5 (95% BI van 2,3 tot 8,7) per 10 000 patiëntbezoeken
- statistisch significant minder zelfmoordpogingen in de interventiegroep dan in de controlegroep: 4,5 versus 6,0 of verschil van -1,5 (95% BI van -2,6 tot -0,4) per 10 000 patiëntbezoeken
- van de secundaire uitkomstmaten:
- alle secundaire uitkomstmaten waren statistisch significant beter in de interventiegroep versus de controlegroep, behalve de opstart van psychotherapie die op 90 dagen lager was in de interventiegroep (niet significant na 30 en 60 dagen) (zie tabel).
Tabel. Secundaire uitkomstmaten in de controle- en interventiegroep met verschil per 10 000 patiëntbezoeken (95% BI).
Uitkomstmaat |
Controle |
Interventie |
Verschil per |
95% BI van het verschil |
Screening voor depressie |
2923,7 |
8278,8 |
5355,1 |
5306,4 – 5403,8 |
Screening voor PHQ-9 |
2594,7 |
3763,8 |
1169 |
1124,5 – 1213,5 |
Frequente suïcidale ideatie |
199,9 |
224,9 |
25 |
16,9 – 33,2 |
Screening suïcidaliteit (C-SSRS) |
146,2 |
189,6 |
43,4 |
35,9 – 50,8 |
Suïcidale plannen/intentie in afgelopen maand |
59,6 |
70,5 |
10,9 |
6,5 – 15,3 |
Opstart psychotherapie binnen 30 dagen |
111,4 |
106,9 |
-4,5 |
-9,9 – 0,9 |
Opstart psychotherapie binnen 60 dagen |
168,6 |
163,3 |
-5,3 |
-12,5 – 0,9 |
Opstart psychotherapie binnen 90 dagen |
216,0 |
207,5 |
-8,5 |
-16,6 - -0,4 |
Besluit van de auteurs
De implementatie van een op de bevolking gerichte zorg bij zelfdoding met een gelijktijdig programma voor middelenmisbruik resulteerde in een vermindering van 25% zelfmoordpogingen in de 90 dagen na een bezoek aan de eerstelijnszorg.
Financiering van de studie
Gefinancierd door de National Institute of Mental Health (NIMH)
Belangenconflicten van de auteurs
Financiering door NIMH en één auteur rapporteert 6 maanden advies te hebben gegeven aan een kleine non-profitorganisatie gericht op suïcidepreventie.
Bespreking
Beoordeling van de methodologie
Het gaat hier om een secundaire analyse van een stepped wedge cluster RCT. Dit specifieke design, eerder besproken in een methodologisch artikel van Minerva (10), is geschikt voor het onderzoeken van de effecten van de implementatie van een interventie in de praktijk. Het laat toe dat alle betrokken praktijken de interventie rond zorg bij middelenmisbruik implementeren en hun eigen controle vormen. Bij de statistische analyses van de gegevens hield men rekening met de tijdseffecten van het studiedesign. De onderzoekers gebruikten een uitgebreide dataset van elektronische medische dossiers en verzekeringsclaims, wat bijdraagt aan de betrouwbaarheid en de volledigheid van de gegevens. Als meetinstrumenten gebruikte men gevalideerde schalen. Suïcidepogingen en overlijden door zelfdoding werden samengenomen als primaire uitkomstmaat (suïcidaal gedrag). Voortgaand op de beschreven criteria voor suïcidepogingen lijkt het erop dat automutilatie werd meegenomen als suïcidepoging. Het is echter cruciaal om niet-suïcidale zelfbeschadiging (NSSI) en suïcidaal gedrag van elkaar te onderscheiden aangezien ze verschillen in prevalentie, beloop en onderliggende mechanismen. Er zijn dus vragen te stellen bij de nauwkeurigheid van de bevindingen met betrekking tot suïcidaal gedrag.
Alle volwassen personen die de eerstelijnspraktijken bezochten, werden geïncludeerd, behalve degenen die naar een praktijk gingen die reeds vroeger deelnam aan de pilootstudie. Daardoor is de kans op selectiebias minimaal. De hulpverleners waren niet geblindeerd, aangezien dit niet echt haalbaar is bij het implementeren van een nieuw programma. Dit brengt een risico van performance bias met zich mee, zelfs in de controlegroep, omdat hulpverleners door hun deelname aan de studie mogelijk alerter waren voor tekenen van depressie en suïcidaliteit.
Beoordeling van de resultaten
De resultaten tonen aan dat de interventie goed werd geïmplementeerd, met meer screening naar depressie en suïcidaliteit en meer veiligheidsplanning tot gevolg. De interventiegroep vertoonde een vermindering van 1,5 suïcidepogingen per 10 000 (daling van 25%) patiëntbezoeken op 90 dagen na het eerste bezoek, terwijl men vooraf een verschil van 2,18 als klinisch relevant beschouwde. Het is echter niet duidelijk waarop dit vooropgestelde verschil gebaseerd is. Bovendien moet, om dit verschil correct te interpreteren, rekening gehouden worden met de prevalentie van suïcidepogingen in deze specifieke populatie. Deze cijfers worden door de auteurs niet gerapporteerd. Maar, aangezien er slechts 6 pogingen per 10 000 patiëntbezoeken plaatsvonden in de controlegroep, kunnen we ervan uitgaan dat zelfs één enkele poging minder reeds een aanzienlijk verschil uitmaakte. Het vooropgestelde klinisch relevante verschil van 4,77 per 10 000 patiëntbezoeken voor Safety Planning werd wel gehaald. Het ware nuttig geweest om subgroepanalyses uit te voeren die nagingen of het aantal pogingen gedaald was in de groep die een Safety Plan opmaakte. Zo hadden we specifiek kunnen nagaan in hoeverre het Safety Plan een nuttig element was in de interventie. Op basis van eerder onderzoek, zou men dit wel kunnen veronderstellen (8). Daarnaast had een vergelijking van de kosten en baten van het implementeren van de interventie mee kunnen helpen bepalen of de kosten opwegen tegen de gevonden verschillen. De auteurs rapporteren echter niet over de kosten van de interventie.
Er moeten echter enkele belangrijke kanttekeningen gemaakt worden bij de gebruikte interventie. De initiële studie, waarvan de data in de huidige publicatie secundair geanalyseerd werden, focust op zorg voor middelengebruik. Suïcidepreventie was dus geen primair doel van de studie of de interventie. Hierdoor kan men niets besluiten over de effecten van specifieke richtlijnen over suïcidepreventie in de eerste lijn. Onderzoek toont wel aan dat middelenmisbruik een belangrijke risicofactor is voor suïcidaliteit (11,12). Ook hier bleek uit extra analyses dat meer personen met een suïciderisico in de interventiegroep (0,51%) dan in de controlegroep (0,14%) ook zorg (begeleiding) omtrent alcoholgebruik kregen. Vanwege het sterke verband tussen middelengebruik en suïciderisico kan alcoholgebruik dus een confounder zijn voor de reductie in suïcidepogingen in de interventiegroep. Omdat de initiële studie primair gericht was op zorg bij middelengebruik kan er ook een verhoogde kans zijn op selectiebias omdat men vooral personen selecteerde die aan zelfdoding dachten én een verhoogd middelengebruik hadden. Dit kan de generaliseerbaarheid van de resultaten beperken. Voor het screenen op suïcidaliteit gebruikte men de C-SSRS na een verhoogde score op de 2 items van de PHQ-9. Eerder onderzoek toont echter aan dat gestandaardiseerde risicoschalen voor suïcidaliteit geen goede voorspellers zijn van het suïcide risico en een vals gevoel van veiligheid kunnen geven (13). In deze studie werd safety planning alleen toegepast bij verhoogde scores op de vragenlijsten, waardoor hoogstwaarschijnlijk personen die zorg nodig hadden uit de boot vielen. Daarnaast wordt gebruikelijke zorg niet duidelijk beschreven. Het is dus ook mogelijk dat sommige praktijken alreeds screening en safety planning toepasten, wat het effect van de implementatie onderschat kan hebben.
Opvallend is dat er in de interventiegroep minder psychotherapie werd opgestart dan in de controlegroep, ondanks de verhoogde screening op suïcidaliteit en een groter aantal personen met verhoogd suïciderisico. Het Safety Plan kan crisissen helpen overbruggen, maar vervangt geen psychotherapie. Het ware interessant geweest om met een subgroepanalyse te achterhalen of personen met een safety plan minder werden doorverwezen voor psychotherapie.
Wat zeggen de richtlijnen voor de klinische praktijk?
Het Vlaams Expertisecentrum Suicidepreventie heeft uitgebreide evidence-based richtlijnen, met bijbehorende e-learning modules omtrent multidisciplinaire detectie en behandeling van suïcidaliteit (14). Hierin worden als belangrijkste basisprincipes aangehaald: contact houden en maken, veiligheid bevorderen (o.a. door middel van een Safety Plan), naasten betrekken, zorgcontinuïteit bewaken. In de richtlijn benadrukken zij eveneens om geen screeningsinstrumenten te gebruiken voor het inschatten van acuut suïciderisico, maar eerder te werken met een risicoformulering waarbij risico en beschermende factoren uitvoerig in kaart gebracht worden. In Franstalig België is hiervoor het Centre de Prévention du Suicide opgericht (15).
De GGZ-Standaarden rond suïcidaal gedrag benadrukken het contact en de samenwerking met naasten als basisprincipes (16). Daarnaast geven ze aan dat suïcidaal gedrag best zo vroeg mogelijk wordt opgemerkt en behandeld. Ook hier spreken ze niet van screeningsvragenlijsten, maar eerder van het inventariseren van stress- en kwetsbaarheidsfactoren en het inschatten van acute suïcidaliteit. Het samenwerken met naasten wordt dus in meerdere richtlijnen als belangrijk element aangehaald en ontbreekt in de interventie uit de hier besproken studie. De richtlijnen van de Federatie Medisch Specialisten sluiten aan bij de twee bovenstaande (17).
Besluit van Minerva
Deze methodologisch correct uitgevoerde stepped wedge clustergerandomiseerde RCT in eerstelijnspraktijken, toont aan dat een interventie gericht op screening en zorg bij suïcidaliteit en middelenmisbruik goed geïmplementeerd kon worden en bovendien leidde tot een daling in suïcidaal gedrag. De interventie zelf was echter niet specifiek gericht op preventie van suïcide en omdat men screende met gestandaardiseerde vragenlijsten zijn mogelijk niet alle personen met suïcidale ideatie geïdentificeerd en geholpen.
- Eurostat. Causes of death – standardized death rate by NUTS 2 region of residence. Laatste update 25/04/2024. Geraadpleegd 19/12/2025. Beschikbaar op: https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/hlth_cd_asdr2__custom_11505974/default/table?lang=en
- Ahmedani BK, Simon GE, Stewart C, et al. Health care contacts in the year before suicide death. J Gen Intern Med 2014;29:870877. DOI: 10.1007/s11606-014-2767-3
- Ahmedani BK, Westphal J, Autio K, et al. Variation in patterns of health care before suicide: a population case-control study. Prev Med 2019;127:105796. DOI: 10.1016/j.ypmed.2019.105796
- Ahmedani BK, Stewart C, Simon GE, et al. Racial/ethnic differences in health care visits made before suicide attempt across the United States. Med Care 2015;53:430-5. DOI: 10.1097/MLR.0000000000000335
- Luoma JB, Martin CE, Pearson JL. Contact with mental health and primary care providers before suicide: a review of the evidence. Am J Psychiatry 2002;159:909-16. DOI: 10.1176/appi.ajp.159.6.909
- Stene-Larsen K, Reneflot A. Contact with primary and mental health care prior to suicide: a systematic review of the literature from 2000 to 2017. Scand J Public Health 2019;47:9-17. DOI: 10.1177/1403494817746274
- Stanley B, Brown, GK. Safety planning intervention: a brief intervention to mitigate suicide risk. Cognitiv Behavior Pract 2012;19:2:256-64. DOI: 10.1016/j.cbpra.2011.01.001
- Nuij C, van Ballegooijen W, de Beurs D, et al. Safety planning-type interventions for suicide prevention: meta-analysis. Br J Psychiatry 2021;219:2:419-26. DOI: 10.1192/bjp.2021.50
- Richards JA, Cruz M, Stewart C, et al. Effectiveness of integrating suicide care in primary care: secondary analysis of a stepped-wedge, cluster randomized implementation trial. Ann Intern Med 2021;177:1471-81. DOI: 10.7326/M24-0024
- Henrard G. Clustergerandomiseerd onderzoek met een ‘stepped wedge’ protocol: in specifieke situaties een alternatief voor de klassieke clusterrandomisatie? Minerva 2015;14(7): 89.
- Richards JE, Shortreed SM, Simon GE, et al. Association between patterns of alcohol use and short-term risk of suicide attempt among patients with and without reported suicidal ideation. J Addict Med 2020;14:e160-e169. DOI: 10.1097/ADM.0000000000000637
- Richards JE, Shortreed SM, Simon GE, et al. Short-term risk of suicide attempt associated with patterns of patient-reported alcohol use determined by routine AUDIT-C among adults receiving mentalhealthcare. Gen Hosp Psychiatry 2020;62:79-86. DOI: 10.1016/j.genhosppsych.2019.12.002
- Hawton K, Lascelles K, Pitman A, et al. Assessment of suicide risk in mental health practice: shifting from prediction to therapeutic assessment, formulation, and risk management. Lancet Psychiatry 2022;9:922-8. DOI: 10.1016/s2215-0366(22)00232-2
- Dumon E, Cornelis E, Aerts S, Portzky G. Detectie en interventies bij suïcidale gedachten en gedrag: multidisciplinaire richtlijn voor hulpverleners in de gezondheidszorg, update 2023. Beschikbaar op: https://sp-reflex.zelfmoord1813.be/richtlijnen
- Centre de Prévention du Suicide. 2025. Url: https://www.preventionsuicide.be/sites/default/files/publication/CPS-PlanPersonnelCriseSuicidaire.pdf
- GGZ-Standaarden. Zorgstandaard Suïcidaal gedrag: Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. 2018. Beschikbaar op: https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/diagnostiek-en-behandeling-van-suicidaal-gedrag/introductie
- Federatie Medisch Specialisten. Suïcidaal gedrag. 2012. Beschikbaar op: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/suicidaal_gedrag/su_cidaal_gedrag_-_startpagina.html