Tijdschrift voor Evidence-Based Medicine
Leven actieve bejaarden langer?
Minerva 2000 Volume 29 Nummer 7 Pagina 332 - 333
Zorgberoepen
Minerva Kort biedt u korte commentaren op publicaties die door de redactie van Minerva zijn geselecteerd. Interessante en voor huisartsen relevante studies die niet direct in een ruimer kader kunnen of moeten worden besproken, krijgen een plaats in deze rubriek. Iedere selectie wordt kort samengevat en van enkele regels commentaar voorzien door een referent. De redactie van Minerva wenst u veel leesgenot. |
Dit is een multicentrische observatiestudie uitgevoerd bij 65-plussers (N=2.812), die het verband onderzoekt tussen sociale, fysieke en productieve activiteiten en mortaliteit. Hiervoor werd de onderzoekspopulatie bij het begin van de dertien jaren follow-up uitvoerig ondervraagd (75 pagina’s gestructureerd interview) over hun sociale (kerkbezoek, uitstapjes, spelactiviteiten in groep, restaurantbezoek,...), sportieve (actief sporten, wandelen,…) en productieve (tuinieren, koken, winkelen,…) bezigheden. Eveneens werd de gezondheidstoestand en de functionele status ingeschat. De statistische bewerkingen tonen, na correctie voor alle andere variabelen, een significant beter overleven bij diegenen die het meest sociaal en productief actief zijn. Dergelijke onderzoeken zijn bijzonder moeilijk door de grote hoeveelheid variabelen en dus de ingewikkeldheid van de regressieanalysen. Trouwens, wanneer is men zeker dat men alle noodzakelijke variabelen heeft gescreend? Opvallend in deze studie is het ontbreken van gegevens over alcoholconsumptie. Niet alleen de keuze maar zelfs de volgorde waarin de variabelen worden aangeboden in het model kunnen de uitkomst beïnvloeden. De onderzoekers (van Harvard en Yale Universiteiten) zijn zich hiervan terdege bewust en proberen dit probleem op te lossen door zich te baseren op hun ervaring van "preliminaire modellen en vroeger onderzoek". Hiermee wordt de moeilijkheid alleen bevestigd. Zo worden variabelen die (in univariaatanalyse) niet significant correleren met de verschillende groepen van activiteiten, maar ook niet met mortaliteit, (terecht) uit de multivariaatanalysen geweerd. Het is zeer verwonderlijk dat belangrijke cardiovasculaire risicofactoren (voorgeschiedenis van hypertensie of bestaan van hypertensie) en andere ziekten (depressie, angina pectoris, cognitieve vermindering en het aantal chronische ziekten) bij deze bejaarde populatie niet univariaat met mortaliteit zouden correleren. Deze onwaarschijnlijke resultaten vinden misschien hun oorzaak in de methode van de studie: alle gezondheidsparameters worden slechts bevraagd, niets wordt gemeten (zelfs gewicht, lengte, bloeddruk, glycemie) of geverifieerd. Het is dus niet uitgesloten dat deze onderzoekers enkel de cardiovasculaire "fitheid" (gescreend als fysieke en sociale bekwaamheid) hebben gecorreleerd aan de mortaliteit. Dit was ook hun vrees, maar de bijkomende analysen om dit uit te sluiten zijn niet overtuigend. Dat de graad van fysieke, sociale en productieve bezigheden bij bejaarden onafhankelijk gecorreleerd zou zijn met dood lijkt ons een boeiende hypothese, maar blijft op basis van dit onderzoek onvoldoende bewezen. Als huisarts hebben we de neiging om onze bejaarde patiënten aan te moedigen tot al deze soort activiteiten en we zullen dit terecht blijven doen. We zijn daarom ook verheugd dat bejaarden kunnen gebruikmaken van goedkopere tarieven voor het openbaar vervoer en dat Vlaanderen een bloeiend sociaal leven kent met talloze (bejaarden)verenigingen. Maar misschien blijft de mogelijkheid van deelname hieraan toch vooral ondergeschikt aan de primaire gezondheidstoestand van de bejaarde, en niet andersom. |
P. De Cort |
|
Belangenvermenging/financiering |
Geen belangenvermenging. Dit onderzoek werd gefinancierd door de Brookdale Foundation en National Institute on Ageing (VS). |
Commentaar
Commentaar