Tijdschrift voor Evidence-Based Medicine
Lezersbrief: Hormonale Substitutie: het einde van een illusie?
Minerva 2003 Volume 2 Nummer 2 Pagina 34 - 34
Zorgberoepen
Geachte redactie |
Bij deze neem ik de vrijheid te reageren op uw editoriaal ‘Hormonale Substitutie: het einde van een illusie? ’ (Huisarts Nu (Minerva) 2002;31(7):358-61). Naar mijn mening is de hormonale substitutie nog niet definitief het einde van een illusie. Ter illustratie van mijn mening laat ik u in bijlage een diaporama geworden en wetenschappelijke studies die in prestigemagazines werden gepubliceerd. Deze studies tonen aan dat niet alle progestatieven equivalent zijn met het progestatief dat werd gebruikt in de prospectieve gerandomiseerde studies (HERS I en II, WHI, EVTET, ERA, ...) en waarom de toedieningswijze belangrijk zou kunnen zijn in het kosten-baten-rapport van de HST. Wij gaan helemaal akkoord met het feit dat "het belangrijk is dat klinisch experimenteel onderzoek snel echte of vermeden illusies in verband met andere producten helder maakt".Toch bestaan er enkele interessante onderzoeken (‘geen enkel...’???) die het verschil tussen oestrogenen, progestagenen en verscheidene toedieningswijzen aantonen. Gelieve deze eveneens in bijlage te vinden.
P. Piette, klinisch bioloog Antoine Depage Kliniek, Medisch en Wetenschappelijk directeur Besins International Belgium
|
Antwoord van de Redactie Geachte collegae |
Namens de redactie dank ik u van harte voor uw reactie. Het editoriaal waarnaar u verwijst sluit aan bij de stroom van publicaties en redactionele commentaren die wereldwijd werden verspreid als reactie op de publicatie van de Women’s Health Initiativestudie. Het confronterende van die studie blijft dat de onderzoekers een positieve uitkomst verwacht hadden die uiteindelijk negatief uitpakte. Deze resultaten werden voorafgegaan door voornamelijk observationele studies en enkele RCT’s, maar dan met intermediaire eindpunten die grote verwachtingen hadden gewekt (zoals cholesterolwaarde, bloeddruk, fibrinogeengehalte, enzovoort). Deze verwachtingen werden niet ingevuld door de studies met (harde) klinische eindpunten (morbiditeit en mortaliteit). De strenge logica van EBM stelt juist dat enkel deze studies een leidraad kunnen zijn voor de klinische praktijk. Wanneer men opnieuw mistgordijnen gaat optrekken door te stellen dat andere oestrogenen, progestagenen, combinaties van de twee, tibolon, raloxifen of tamoxifen ook intermediaire parameters voor bepaalde risico’s gunstig gaan beïnvloeden en daarom wel hun plaats hebben in de klinische praktijk, maakt men dezelfde denkfout. Vandaar ons pleidooi om met grote voorzichtigheid deze producten te gebruiken. Misschien zijn er binnen enkele jaren nieuwe onderzoeksgegevens uit RCT’s met harde en klinisch relevante eindpunten om de stelling van het editoriaal te herroepen. Dan pas zouden we met overtuiging kunnen stellen dat we over middelen beschikken die de morbiditeit en de mortaliteit van vrouwen na de menopauze gunstig beïnvloeden.
M. Lemiengre |
Commentaar
Commentaar