Duiding
Aspirineresistentie: speelt de maagsapresistente vorm een rol?
28 05 2013
Zorgberoepen
Tekst onder de verantwoordelijkheid van de Franstalige redactie
Minerva publiceerde in 2008 een bespreking van de meta-analyse van Krasopoulos et al. over aspirineresistentie (1,2). De auteurs besloten dat aspirineresistente patiënten (voor sommige testen) een sterk verhoogd risico hebben van cardiovasculaire morbiditeit op lange termijn in vergelijking met patiënten die gevoelig zijn voor aspirine. Deze meta-analyse had veel methodologische beperkingen, er bestaat geen algemeen aanvaarde referentietest om aspirineresistentie vast te stellen en de opinies van experten over het al dan niet bestaan van aspirineresistentie lopen fel uiteen.
In 2013 openden Grosser et al. de discussie opnieuw en onderzochten de rol van de maagsapresistente vorm van aspirine (3). De auteurs zochten naar het bestaan van aspirineresistentie (325 mg) bij 400 gezonde volwassenen.
In een eerste onderzoeksfase evalueerden ze 3 groepen: 1/ toediening van aspirine met onmiddellijke vrijstelling en testen van de respons (werking van aspirine op cyclo-oxygenase 1, hoeveelheid tromboxaan B2 (TxB2) in de urine na 8 uur); 2/ toediening van aspirine in maagsapresistente vorm en test na 8 uur; 3/ toediening van aspirine in maagsapresistente vorm en test na 4 uur. Alle deelnemers in de eerste groep reageerden op aspirine (dus geen ‘aspirineresistentie’). In de tweede groep reageerde 24% en in de derde groep 59% van de deelnemers niet op de toediening van aspirine.
In een tweede fase van de studie herhaalden de onderzoekers de test bij 2 cohorten (responders en non-responders) uit de eerste studiefase. In groep 2 bleven er nog 7% non-responders en in groep 3 nog 26% non-responders over.
In een derde studiefase kregen 2 kleinere cohorten die zowel in de eerste als in de tweede fase reageerden of niet reageerden op aspirine, in een crossover design 81 mg aspirine per dag gedurende 7 dagen (en 7 andere dagen 75 mg per dag clopidogrel). In de cohort die eerst niet reageerde op aspirine bleef er in deze derde fase nog 1 non-responder over op basis van de TxB2-meting. Ex vivo reageerde deze patiënt wel op aspirine. Twee deelnemers die in de eerste en de tweede fase wel reageerden op aspirine, waren in de derde fase evenwel non-responders geworden.
De auteurs besluiten dat ze bij deze 400 personen niemand vonden met aspirineresistentie, maar wel met pseudoresistentie als gevolg van een vertraagde en verminderde absorptie van aspirine bij gebruik van de maagsapresistente vorm.
Besluit
Deze studie toont aan dat sommige testen kunnen leiden tot het besluit dat er bij een aantal patiënten sprake is van aspirineresistentie wanneer ze de maagsapresistente vorm gebruiken, terwijl het hier alleen gaat om een vertraagde en verminderde absorptie in vergelijking met aspirine met onmiddellijke vrijstelling. De klinische consequentie van dit verschil is niet onderzocht.
Referenties
- Chevalier P. Aspirineresistentie en toegenomen cardiovasculair risico? Minerva 2008;7(3);36-7.
- Krasopoulos G, Brister SJ, Beattie WS, Buchanan MR. Aspirin “resistance” and risk of cardiovascular morbidity: systematic review and meta-analysis. BMJ 2008;336;195-8.
- Grosser T, Fries S, Lawson JA, et al. Drug resistance and pseudoresistance: an unintended consequence of enteric coating aspirin. Circulation 2013;127:377-85.
Commentaar
Commentaar