Tijdschrift voor Evidence-Based Medicine



Is borstkankerscreening minder gevoelig bij hormonale substitutie?


Minerva 2001 Volume 30 Nummer 4 Pagina 182 - 183

Zorgberoepen


Duiding van
KAVANAGH AM, MITCHELL H, GILES GG. Hormone replacement therapy and accuracy of mammographic screening. Lancet 2000;355:270-4.


Besluit
Er zijn aanwijzingen dat het gebruik van hormonale substitutietherapie de gevoeligheid en de specificiteit van mammografie als screeningsinstrument voor borstkanker kan reduceren. Meer onderzoek is nodig om deze invloed duidelijker te kwantificeren. Voorlopig lijkt het dus raadzaam om dit fenomeen in gedachten te houden en met vrouwen te bespreken bij het starten van hormonale substitutietherapie en/of screening met behulp van mammografie.


 

Minerva Kort biedt u korte commentaren op publicaties die door de redactie van Minerva zijn geselecteerd. Interessante en voor huisartsen relevante studies die niet direct in een ruimer kader kunnen of moeten worden besproken, krijgen een plaats in deze rubriek. Iedere selectie wordt kort samengevat en van enkele regels commentaar voorzien door een referent. De redactie van Minerva wenst u veel leesgenot.

 

Samenvatting

 

In dit onderzoek wordt nagegaan in hoeverre het gebruik van hormonale substitutietherapie de gevoeligheid van mammografische screening op borstkanker kan beïnvloeden. Men analyseerde hiervoor de data van 103.770 Australische vrouwen die voor het eerst deelnamen aan het regionale screeningsprogramma. Vrouwen worden vanaf de leeftijd van 40 jaar iedere twee jaar met behulp van mammografie onderzocht. Men deelde de vrouwen in vier groepen in: degenen die geen borstkanker ontwikkelden gedurende het screeningsinterval van twee jaar (de terecht-negatieven), vrouwen die voor verder onderzoek werden verwezen maar geen kanker hadden (fout-positieven), vrouwen bij wie door middel van screening borstkanker werd gediagnosticeerd (terecht-positieven) en vrouwen die voor de volgende screeningsafspraak borstkanker kregen (fout-negatieven). Men registreerde alleen de invasieve carcinomen, omdat het includeren van carcinoma in situ, dat vooral bij screening wordt gedetecteerd, de sensitiviteit van screening zou overschatten. Bij het eerste bezoek verkreeg men van alle vrouwen gegevens over het huidige gebruik van hormonale substitutie-therapie, de voorgeschiedenis van borstkanker (of in de familie) en aanwezigheid van symptomen. Vrouwen met borstkanker of tekenen ervan bij het eerste screeningsonderzoek werden van de studie uitgesloten.

 

Van alle vrouwen gebruikte 27% hormonale substitutietherapie; het merendeel in de groep van 50-59 jaar (39,9%). Men stelde vast dat voor de doelgroep van screening (50 tot 69 jaar) de sensitiviteit en de specificiteit van mammografische screening significant verschillend was voor gebruiksters van hormonale substitutietherapie vergeleken met niet-gebruiksters (zie tabel). Dit was niet het geval voor de andere leeftijdsgroepen. Vrouwen bij wie tijdens het screeningsinterval van twee jaar borstkanker werd ontdekt, hadden meer kans op een fout-negatief resultaat als zij hormonale substitutietherapie gebruikten dan niet-gebruiksters (OR 1,60; 95% BI 1,04-2,21 na correctie voor mogelijke vertekenende factoren, zoals leeftijd, familie-anamnese en aanwezigheid van symptomen). De auteurs concluderen aan de hand van deze resultaten dat in landen waar hormonale substitutietherapie veelvuldig wordt gebruikt, dit het screeningspotentieel van mammografie kan ondermijnen.

 

 

 

 

Geen gebruik van hormonale substitutietherapie

Gebruik van hormonale substitutietherapie

Sensitiviteit (95% BI)

77,3% (73,8-80,9)

64,8% (57,9-71,8)

Specificiteit (95% BI)

95,1% (94,9-95,2)

94,5% (94,2-94,8)

Detectie van kankers £ 10 mm diameter per 10.000 gescreende vrouwen (95% BI)

19,5 (16,5-22,9)

13,8 (9,8-18,1)

 

Tabel: Uitkomsten van mammografische screening voor vrouwen die in 1994 voor het eerst werden gescreend (n=103.770).

 

 

Bespreking

 

Er is een significante daling van zowel de sensitiviteit als de specificiteit van het mammografisch onderzoek bij gebruik van hormonale substitutietherapie. Vertaald naar de praktijk toont dit onderzoek dat per duizend gescreende vrouwen er ongeveer één geval van borstkanker minder ontdekt wordt bij gebruiksters van hormonale substitutietherapie en er vijf vrouwen onterecht als positief gediagnosticeerd worden. De auteurs wijzen erop dat door het gebruik van oestrogenen de borstdensiteit toeneemt, waardoor het interpreteren van een mammografie wordt bemoeilijkt. De combinatie van oestrogenen met progestagenen zou zelfs vaker hiertoe aanleiding geven dan oestrogenen alleen. In dit onderzoek wordt het gebruik van hormonale substitutietherapie echter niet nader onderzocht. Op basis van een ander onderzoek over de invloed van het gebruik van hormonale substitutietherapie en de reversibiliteit van borstdensiteitstoename suggeren de auteurs dat dit probleem mogelijk kan worden opgevangen door enkele weken voor de mammografie te stoppen met hormonale substitutietherapie. Daarover is echter meer onderzoek nodig.

 

 

Besluit

 

Er zijn aanwijzingen dat het gebruik van hormonale substitutietherapie de gevoeligheid en de specificiteit van mammografie als screeningsinstrument voor borstkanker kan reduceren. Meer onderzoek is nodig om deze invloed duidelijker te kwantificeren. Voorlopig lijkt het dus raadzaam om dit fenomeen in gedachten te houden en met vrouwen te bespreken bij het starten van hormonale substitutietherapie en/of screening met behulp van mammografie.

 

Belangenvermenging/financiering

Dit onderzoek werd ondersteund door de National Health and Medical Research Council of Australia.

Is borstkankerscreening minder gevoelig bij hormonale substitutie?

Auteurs

van Driel M.
Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent
COI :

Woordenlijst

Codering





Commentaar

Commentaar