Tijdschrift voor Evidence-Based Medicine
Postmenopauzaal oestriol: een risico voor endometriumkanker?
Minerva 2001 Volume 30 Nummer 4 Pagina 184 - 185
Zorgberoepen
Minerva Kort biedt u korte commentaren op publicaties die door de redactie van Minerva zijn geselecteerd. Interessante en voor huisartsen relevante studies die niet direct in een ruimer kader kunnen of moeten worden besproken, krijgen een plaats in deze rubriek. Iedere selectie wordt kort samengevat en van enkele regels commentaar voorzien door een referent. De redactie van Minerva wenst u veel leesgenot. |
Samenvatting |
De menopauze veroorzaakt een oestrogeendeficiëntiesyndroom dat in zijn vroege fase gekenmerkt wordt door ‘opvliegers’ en eventueel in een later stadium door lokale symptomen die het gevolg zijn van de atrofie van het vaginale en urethrale epitheel. Deze symptomen reageren goed op een behandeling met oestradiol of geconjugeerd oestrogeen. Het nadeel van deze oestrogenen is echter dat ze gecombineerd moeten worden met een progestageen om een toename van het risico op endometriumcarcinoom te vermijden. Bij heel wat vrouwen kan men tot symptoomcontrole komen door gebruik te maken van minder krachtige oestrogenen. Oestriol kan men oraal innemen. Oestriol, dienoestrol en oestradiol (in lage dosis) kan men intravaginaal gebruiken. Deze producten zouden vooral in Europa frequent worden voorgeschreven. De toename van het risico op endometriumcarcinoom bij het gebruik van oestradiol en geconjugeerd oestrogeen zijn goed gedocumenteerd. Er zijn echter geen epidemiologische studies die het effect bestudeerd hebben van laagpotente oestrogenen op het voorkomen van endometriumcarcinomen. Telkens opnieuw werd verondersteld dat dergelijke producten geen negatieve effecten hadden op het baarmoederslijmvlies terwijl ze wel zorgden voor symptomatische verlichting van postmenopauzale klachten. |
|
In deze case-control onderzoek gaat men uit van een groep personen met een bepaalde ziekte of te onderzoeken uitkomst (‘cases’) en een groep personen zonder deze eigenschappen (‘controls’). Men meet en vergelijkt de blootstelling aan een mogelijke risicofactor in elk van beide groepen. Het relatieve risico van blootstelling wordt in een case-control onderzoek uitgedrukt als een odds ratio. Case-control onderzoeken worden vooral toegepast in etiologisch onderzoek. In geval van zeldzame ziekten of ziekten die zich over een lange tijd ontwikkelen kan men met behulp van deze onderzoeksopzet zoeken naar een relatie tussen risicofactoren en het ontstaan van een ziekte. In een nested case-control onderzoek worden de ‘cases’ en de ‘controls’ uit de populatie van een cohortonderzoek gerekruteerd. Wanneer men in de loop van het onderzoek voldoende patiënten met een bepaalde ziekte (‘cases’) heeft geïdentificeerd zoekt men daarbij personen zonder de ziekte (‘controls’) uit dezelfde cohort. Aangezien sommige gegevens van ‘cases’ en ‘controls’ bekend zijn (door gegevensverzameling in het cohortonderzoek) kan hiervoor worden gecontroleerd, waardoor de kans op vertekening door bekende verstorende variabelen in deze opzet kleiner is.">case-control studie onderzoekt men alle vrouwen tussen 50 en 74 jaar die in Zweden waren geboren en er verbleven in 1994 en 1995. De zieken (cases) waren vrouwen met een endometriumcarcinoom dat werd gediagnosticeerd tijdens de studieperiode en histopathologisch was bevestigd. Hiervoor kon men een beroep doen op gegevens afkomstig uit zes regionale kankerregisters. Voor de selectie van de controles (n=3.368) werd een beroep gedaan op het ‘rijksregister’. De studie is met grote zorg gebeurd. Alle histologische sneden van de zieken werden verzameld en opnieuw geprotocolleerd door één anatoompatholoog. Bij 709 patiënten werd de diagnose ‘carcinoom’ behouden terwijl 80 patiënten een nieuwe classificatie (atypische endometriumhyperplasie) kregen. De patiëntenkenmerken van de groep zieken en de controlegroep zijn zorgvuldig vergelijkbaar gehouden. Na multivariate analyse werd voor het dagelijks gebruik van oestriol in een dosis van 1 of 2 mg een toename berekend van het relatieve risico op zowel endometriumcarcinoom als op atypische endometriumhyperplasie. Wanneer men het voorkomen van endometriumcarcinoom bij vrouwen die minstens vijf jaar (oraal) oestriol gebruikten, vergeleek met vrouwen die geen oestriol gebruikten, was de OR 3,0 (95% BI 2,0-4,4). De OR voor atypische endometriumhyperplasie bij gebruiksters vergeleken met niet-gebruiksters was 8,3 (95% BI 4,0-17,4). Het verband was duidelijker voor goed gedifferentieerde tumoren en tumoren met beperkte invasie. Na het stoppen van de behandeling nam de risicotoename snel af. Bij de vaginaal toegediende oestrogenen werden geen statistisch significante verbanden aan het licht gebracht. |
Besluit |
Voor de praktijk zijn er, zoals de auteurs opmerken, wellicht twee consequenties. Indien de patiënte enkel zoekt naar een oplossing voor lokale vaginale problemen, is het gebruik van lokale laagpotente oestrogenen veiliger in vergelijking met de orale preparaten. Indien men toch beslist tot orale behandeling met oestriol, dan spoort men het best actief veranderingen in het endometrium op met behulp van echografie (meting van de endometriumdikte) ofwel voegt men een progestageen toe aan de behandeling. |
|
Belangenvermenging/financiering |
Dit onderzoek werd gefinancierd door de American Cancer Society, de National Institutes of Health (VS) en de Swedish Cancer Society. |
Auteurs
Lemiengre M.
Huisartsenpraktijk De Wijngaard Roeselare; Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent
COI :
Woordenlijst
case-control onderzoekCodering
Commentaar
Commentaar