Tijdschrift voor Evidence-Based Medicine
Leidt empirische behandeling van cystitis tot overbehandeling?
|
Samenvatting |
|
Achtergrond |
|
Verschillende guidelines ondersteunen de empirische behandeling van acute cystitis met antibiotica. Echter, aangezien de helft van de vrouwen met symptomen suggestief voor cystitis geen significante bacteriurie bij cultuur blijkt te hebben, zou empirische behandeling onnodig gebruik van antibiotica in de hand kunnen werken. |
|
|
|
Bestudeerde populatie |
|
In Toronto (Canada) rekruteerde men uit vier academische gezinsklinieken 231 vrouwen ouder dan zestien jaar met symptomen die volgens de behandelende arts op een urineweginfectie wezen. Zwangerschap, immuundeficiëntie, recente urineweginfectie en recent gebruik van antibiotica waren exclusiecriteria. |
|
|
|
Onderzoeksopzet |
|
De vrouwen ondergingen een klinische beoordeling, samen met een dipstick (leukocytenesterasetest en nitriettest) en een urinecultuur. Retrospectief werden de aanbevelingen van drie empirische strategieën betreffende cystitis (zie kader) vergeleken met de waargenomen behandeling door de huisarts. Tevens werd een eigen model (predictiemodel) getoetst. De auteurs geven geen duidelijke definitie van een empirische strategie, maar het blijkt dat ze daarmee een strategie bedoelen die geen urinecultuur propageert. |
|
|
|
Uitkomstmeting |
|
Voor elke strategie berekende men: het percentage vrouwen met dysurie dat behandeld werd met antibiotica, het percentage vrouwen dat achteraf een negatieve urinecultuur had, maar toch behandeld werd met antibiotica (% onterechte antibiotica of fout-positief resultaat is een positieve testuitslag bij een persoon die de ziekte niet heeft (veld b in de vierveldentabel).">vals-positieven), het percentage vrouwen dat achteraf een positieve urinecultuur had, maar niet behandeld werd (% gemiste infecties of fout-negatief resultaat is een negatieve testuitslag bij een zieke persoon (veld c in vierveldentabel).">vals-negatieven), het percentage cultuur-positieven dat antibiotica kreeg (de sensitiviteit) en het percentage cultuur-negatieven dat niet behandeld werd (specificiteit van een test is de proportie van personen in de populatie die de ziekte niet hebben en bij wie een negatief testresultaat werd gevonden (ten opzichte van alle personen die de ziekte niet hebben). Een test met een hoge specificiteit geeft weinig fout-positieve resultaten. Specificiteit = d / b + d.">de specificiteit). |
|
|
|
|
|
Resultaten |
Tabel 1: De resultaten van de verschillende empirische strategieën. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanbeveling voor de praktijk |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bevindingen van deze studie hoeven voorlopig niets te veranderen aan het aanbevolen diagnostisch beleid in de Belgische richtlijn (6): ze bevestigen eerder de voorgestelde beslisboom. In deze beslisboom gebruikt men de combinatie van symptomen met de nitriettest, al dan niet met een test voor pyurie, om de diagnose van ongecompliceerde urineweginfectie te stellen. De redactie |
Literatuur
|
Auteurs
Christiaens T.
Klinische Farmacologie, Vakgroep Farmacologie, UGentVakgroep Fundamentele en Toegepaste Medische Wetenschappen, UGent
COI :
De Backer D.
Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent
COI :
Codering
Commentaar
Commentaar