Tijdschrift voor Evidence-Based Medicine
Strikte bloeddrukcontrole bij diabetes type 2-patiënten
Minerva 1999 Volume 28 Nummer 3 Pagina 129 - 130
Zorgberoepen
Samenvatting |
Resultaten |
De patiëntengroep waarbij een strikte bloeddrukcontrole werd doorgevoerd haalde significant lagere bloeddrukwaarden dan de controlegroep (144/82 mm Hg vergeleken met 154/87 mm Hg, p<0,0001). De uitkomsten zijn weergegeven in onderstaande tabel. De globale mortaliteit was dezelfde in de twee groepen. Na negen jaar follow-up stelde men vast dat in de groep met strikte bloeddrukcontrole het risico is het quotiënt van twee absolute risico’s. In een cohortonderzoek is dit relatieve risico een schatting van het aantal keren dat de kans om ziek te worden bij blootstelling aan een bepaalde risicofactor groter (RR>1) of kleiner (RR<1) is dan in de niet-blootgestelde groep. In een interventieonderzoek is dit relatieve risico een schatting van het aantal keren dat de kans op een uitkomst (bijvoorbeeld ‘genezing’) in de interventiegroep groter (RR>1) of kleiner (RR<1) is dan in de controlegroep. RR heeft geen dimensie. Bij het RR kan een 95%-betrouwbaarheidsinterval worden berekend.">relatieve risico op verergering van de retinopathie met 34% (99% BI 11-50) was gedaald en het relatieve risico op achteruitgang van de visus met 47% (99% BI 7-70). Van de patiënten met strikte bloeddrukcontrole had 29% drie of meer geneesmiddelen nodig om de streefbloeddrukwaarden te bereiken |
|
Uitkomst |
Absoluut risico (per 1.000 follow-up periode kunnen meestal niet alle onderzochte personen even lang worden geobserveerd. Om rekening te houden met de variërende observatieperioden wordt gebruik gemaakt van patiëntjaren of persoonjaren bij het berekenen van incidentiecijfers. Het aantal patiëntjaren of persoonjaren is de som van de observatieduur (deelname aan het onderzoek) van alle afzonderlijke deelnemende personen.">pjr) |
risicoverschil tussen de interventiegroep en de controlegroep en het risico in de controlegroep. Deze uitkomstmaat geeft de proportionele reductie weer van het risico van een ongunstige uitkomst door de interventie. De RRR wordt berekend als (Ri-Rc) / Rc, ofwel ARR / Rc.">Relatieve risico-reductie |
Significantie |
|||
|
strikt |
niet strikt |
p-waarde |
(95% BI) |
(%) |
|
Elke diabetesgerelateerde uitkomst |
50,9 |
67,4 |
0,0046 |
76 (62-92) |
24 |
S |
Diabetesgerelateerd overlijden |
13,7 |
20,3 |
0,019 |
68 (49-94) |
32 |
S |
Globale mortaliteit |
22,4 |
27,2 |
0,17 |
82 (63-108) |
17 |
NS |
Myocardinfarct |
18,6 |
23,5 |
0,13 |
79 (59-107) |
20 |
NS |
CVA |
6,5 |
11,6 |
0,013 |
56 (35-89) |
44 |
S |
Perifeer vaatlijden |
1,4 |
2,7 |
0,17 |
51 (19-137) |
43 |
NS |
Microvasculaire aandoeningen |
12,0 |
19,2 |
0,0092 |
63 (44-89) |
37 |
S |
S: statistisch significant; NS: niet statistisch significant. |
|
Tabel: Patiënten met één of meerdere klinische uitkomsten, voorgesteld als absoluut risico, relatief risico en relatieve risicoreductie van strikte bloeddrukcontrole ten opzichte van geen strikte bloeddrukcontrole. |
Bespreking |
Hypertensie wordt vaak niet onderkend en daardoor onderbehandeld. In 1995 werd in de UK vastgesteld dat 40% van de hypertensiepatiënten niet wordt behandeld en dat slechts één op drie patiënten onder behandeling bloeddrukwaarden heeft die beantwoorden aan de normen van de Wereldgezondheidsorganisatie. |
Het is belangrijk de resultaten van deze studie te vergelijken met de risicoreductie, die kan worden verkregen door strikte glycemiecontrole alleen en dan stellen we vast dat deze lager ligt, namelijk 12% voor de diabetesgebonden eindpunten en 25% voor de microvasculaire complicaties 1. |
|
Resultaten van goed opgezet en correct geanalyseerd onderzoek mogen niet zomaar worden aangenomen, maar moeten in de filosofie van evidence-based medicine vergeleken worden met eerder uitgevoerd onderzoek: |
|
• Cardiovasculaire risicoreductie |
Een meta-analyse van clinical trials over de effecten van hypertensiebehandeling in een populatie zonder diabetes geeft gelijkaardige resultaten met betrekking tot het risico op cva en acuut myocardinfarct 2. De relatieve risicoreductie voor cardiovasculaire eindpunten was dezelfde bij bejaarde diabetespatiënten behandeld met orale antidiabetica 3. De hot-studie toont eveneens een reductie aan van de cardiovasculaire mortaliteit bij hypertensieve diabetes type 2-patiënten bij wie een diastolische bloeddrukwaarde werd nagestreefd 80 mm Hg 4. In geen enkele studie daalde de globale mortaliteit 5. |
|
• Retinopathie |
In de UKPDS leverde de strikte bloeddrukcontrole 47% relatieve risicoreductie op in de achteruitgang van de visus en 34% in de progressie van de retinopathie. In de UKPDS werd bij 78% van de patiënten een maculopathie vastgesteld. Aangezien maculopathie minder goed te behandelen is met fotocoagulatie dan de proliferatieve retinopathie, kan door strikte bloeddrukcontrole een belangrijke reductie van blindheid worden gerealiseerd. Dit is de eerste studie waarbij dit kon worden aangetoond. |
|
• Nierziekte |
Eerder onderzoek heeft eveneens een associatie aangetoond tussen hypertensie en albuminurie bij diabetes type 2-patiënten zonder nierfalen 6. Er lijken volgens de literatuur verschillen te bestaan in de invloed op nierfalen door verschillende farmacologische klassen 7-9. |
Aanbeveling voor de praktijk |
Bij diabetespatiënten is het essentieel dat de huisarts hypertensie actief opspoort en strikt behandelt met een streefwaarde <150/80 mm Hg. De redactie |
Literatuur
|
Auteurs
Vermeire E.
Vakgroep eerstelijns- en interdisciplinaire zorg, Centrum voor Huisartsgeneeskunde, Universiteit Antwerpen
COI :
Codering
Commentaar
Commentaar