Tijdschrift Minerva volume 30 nummer 5 juni 2001




Combinatietherapie bij reuma

Pagina 216 - 221 

Mielants H.  

Deze studie brengt argumenten aan voor een totaal nieuwe aanpak in de behandeling van reumatoïde artritis, namelijk zo vroeg mogelijk in het verloop van het ziekteproces starten met een combinatie van DMARD’s en corticosteroïden. Dit wijkt duidelijk af van de NHG-Standaard uit 1994 waarin een stapsgewijze opbouw van de behandeling wordt aanbevolen 5. Indien deze positieve resultaten in meerdere studies (klinisch en kosten-baten) en vooral ook op lange termijn (dit wil zeggen langer dan twee jaar) worden bevestigd, kan deze nieuwe behandelmethode wellicht een belangrijke aanwinst zijn voor patiënten met reumatoïde artritis.


Tromboprofylaxe bij niet-chirurgische patiënten

Pagina 222 - 226 

Lannoy J.  

Met de huidige ‘evidence’ is het voorbarig om de profylaxe van DVT als standaardbehandeling voor elke interne patiënt voor te schrijven en dit te extrapoleren naar de thuis- of thuisvervangende situatie. In de huisartsgeneeskunde dient dus eventuele profylaxe van DVT bij iedere patiënt individueel te worden beoordeeld, waarbij ernst en duur van immobilisatie, ziektetoestand, voorkans en levenskwaliteit een besliskundige waarde hebben.


Helpt oefentherapie bij subacute lagerugpijn?

Pagina 227 - 230 

Habraken H.  

Er is nog altijd geen bewijs dat oefenprogramma’s voor patiënten met lagerugpijn effectief zijn. Deze studie toont aan dat in de context waarin deze studie is uitgevoerd oefenprogramma’s door het inbouwen van cognitieve gedragstherapie op termijn wel effectief en kosteneffectief zouden kunnen zijn.


Heeft deze volwassene meningitis?

Pagina 231 - 232 

Remmen R.  

Bij vermoeden van een meningitis is het aan te bevelen af te gaan op het lichamelijk onderzoek en op de algemene indruk van de patiënt. Veiligheidshalve is snel handelen bij een patiënt met koorts die daarbij nekstijf is of een veranderd bewustzijn of petechieën heeft, verdedigbaar. Omdat nekstijfheid of petechieën zonder koorts (zeker als ze samen voorkomen!) belangrijke aanwijzingen kunnen zijn voor een ernstige ziekte, moeten deze tekens snel aanleiding geven tot verder onderzoek.


Diagnostische waarde van tachypneu voor pneumonie

Pagina 233 - 234 

Art B.  

Samenvattend kunnen we stellen dat de klinische symptomen van een luchtweginfectie bij kinderen (crepitaties, hoest, koorts,…) niet toelaten om de diagnose ‘pneumonie’ te stellen of uit te sluiten. Aanwezigheid van tachypneu is een zwak argument voor de diagnose van pneumonie. Uitgaande van een incidentie van pneumonie bij kinderen van ongeveer 30-50 per 1.000, is de aanwezigheid van tachypneu wel waardevol bij het beslissen of men een thoraxfoto laat nemen. De diagnose (en dus de behandeling) van een pneumonie stelt men niet op basis van de kliniek, maar op basis van een foto.


Cognitieve gedragstherapie en chronische pijn

Pagina 235 - 236 

Rogiers R.  

De behandeling in deze studie is dermate gespecialiseerd (specialistische setting met getrainde hulpverleners) dat ze niet zonder meer extrapoleerbaar is naar de huisartspraktijk en bijna per definitie thuishoort in daartoe gespecialiseerde settings. In principe zou het tot de ‘goede praktijkvoering’ van elke pijnkliniek moeten behoren om een dergelijk programma onderdeel te maken van het zorgenpakket. Het is echter onbekend in welke mate deze praktijkvoering op dit moment gangbaar is.


Beta-blokkers na acuut myocardinfarct bij diabetespatiënten?

Pagina 236 - 237 

Vermeire E.  

Het lijkt zinvol om ook aan bejaarde diabetespatiënten ß-blokkers voor te schrijven als secundaire preventie na een acuut myocardinfarct. Verder prospectief en placebogecontroleerd onderzoek dient dit echter hard te maken.