Woordenlijst
Verklarende woordenlijst evidence-based practice. Verzameling van de belangrijkste epidemiologische en statistische termen in evidence-based practice. De woordenlijst wordt door de redactie van Minerva continu geüpdatet. De recentste online versie van dit handige boekje kan u hier als pdf downloaden (door te klikken op de cover).
Laatst gepubliceerd: augustus 2024
Indien wordt aangetoond dat er statistische heterogeniteit bestaat tussen verschillende studies in een meta-analyse, moet een ander model gebruikt worden om de gegevens te poolen en te analyseren: het random effects model, een statistisch model ontwikkeld voor meta-analyse door DerSimonian & Laird (1986). Bij dit model neemt men aan dat de verschillende effecten die in studies worden gevonden, berusten op toevalsvariatie, maar ook op werkelijke variatie tussen studies. Het uitgangspunt van het random effects model is dat er een ‘populatie’ van mogelijke effecten bestaat met een verdeling rond een gemiddeld globaal effect.
Dit zijn tabellen van willekeurige getallen die gebruikt kunnen worden bij het aselect toewijzen van patiënten aan onderzoeksgroepen. Deze tabellen zijn o.a. in statistische handboeken te raadplegen of kunnen in verschillende computerprogramma’s gegenereerd worden.
Toewijzing door middel van randomisatie betekent dat iedere aan het onderzoek deelnemende persoon evenveel kans heeft om in één van de onderzoeksgroepen terecht te komen. De verdeling in groepen gebeurt meestal aan de hand van 'random numbers'.
De range geeft de variatie- of de spreidingsbreedte aan en is het verschil tussen de hoogste en de laagste waarde. Wanneer bij resultaten een range vermeld wordt, is dit de weergave van de kleinste en van de hoogste waargenomen waarde voor deze uitkomstmaat.
Rapporteringsbias is een vorm van vertekening bij de rapportage van de onderzoeken die opgenomen zijn in een meta-analyse en die kan leiden tot fouten in de resultaten van de meta-analyse. Publicatiebias, citation bias, taalbias en selectieve vermelding van de resultaten zijn voorbeelden van rapporteringsbias.
Dit is de verhouding tussen twee proporties. In de epidemiologie is dit gelijk aan de incidentie in de blootgestelde groep gedeeld door de incidentie in de niet-blootgestelde groep. De rate ratio is vergelijkbaar met het relatieve risico. De rate ratio heeft echter, in tegenstelling tot het relatieve risico, het aantal patiëntjaren of persoonjaren van observatie als eenheid.
Deze schaal komt het meest overeen met een systeem van nummering en bevat ook een nulpunt (afwezigheid) en elke waarde kan omschreven worden als x maal een andere waarde (bijvoorbeeld gewicht, lengte, inkomen, tijd). Een ratio schaal levert scores en geeft informatie over identiteit en grootte. Tussen de verschillende waarden is er een vast interval.
De RCT is een epidemiologisch experiment waarbij de onderzoekspopulatie op aselecte wijze wordt verdeeld in een interventiegroep en een controlegroep. RCT’s worden beschouwd als de beste epidemiologische onderzoeksmethode om een hypothese te testen. In een placebogecontroleerde RCT krijgt de controlegroep een placebo toegediend.
Recall bias kan aanwezig zijn wanneer een patiënt zich een belangrijk gegeven niet herinnert.
De regel van Bayes is een regel uit de kansrekening die de kans dat een bepaalde mogelijkheid ten grondslag ligt aan een gebeurtenis uitdrukt in de voorwaardelijke kansen op de gebeurtenis bij elk van de mogelijkheden.
Regionale Toetsingscommissies Euthanasie, vijf verspreid over het land, zijn ingesteld op basis van de wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Openbaarheid en transparantie zijn belangrijke kenmerken in tegenstelling tot de Belgische euthanasiecommissie.
Bij een registratie onderzoekt men het voorkomen van één of meerdere kenmerken (bijvoorbeeld risicofactoren of ziekte) in een populatie door ondervragingen of onderzoeken bij een (steekproef uit een) omschreven populatie.
Dit is een statistisch fenomeen en betekent dat opeenvolgende metingen in een populatie meer naar de gemiddelde waarde zullen neigen. Door dit fenomeen zullen de scores van patiënten met hogere beginscores globaal meer dalen dan deze van personen met lagere beginscores.
Bij een regressieanalyse gebruikt men het verband dat er tussen twee variabelen bestaat om de waarde van één van de variabelen te voorspellen uit de andere variabele. Bijvoorbeeld, men doet in een kraamkliniek een onderzoek naar factoren die van invloed zijn op het geboortegewicht van het kind. Men constateert dat het geboortegewicht gerelateerd is aan de lengte van de moeder. Door middel van regressieanalyse kan men het verband tussen de lengte van de moeder en het geboortegewicht van het kind beschrijven in de vergelijking y = a + bx (waarbij y het geboortegewicht is en x de lengte van de moeder). Lineaire regressie beschrijft de relatie tussen deze twee continue variabelen als een rechte lijn. Bijvoorbeeld, men meet ook andere variabelen zoals leeftijd van de moeder, pariteit, gezinsinkomen, en stelt vast dat er een relatie bestaat tussen leeftijd van de moeder en gezinsinkomen. Om nu de relatie tussen deze twee continue variabelen en het geboortegewicht te bepalen moet men de interactie tussen de twee in rekening nemen. Dit doet men aan de hand van multipele regressieanalyse. Multipele regressie kan men toepassen met een (theoretisch) onbeperkt aantal continue variabelen. Echter, hoe groter het aantal variabelen dat interactie vertoont, des te groter wordt de kans dat de onafhankelijke variabelen samenhangen (‘multicolineariteit’). Hierdoor kunnen de resultaten van de analyse onbetrouwbaar worden. Logistische regressieanalyse wordt toegepast wanneer men de invloed van verschillende variabelen (factoren) op een dichotome uitkomst zoals bijvoorbeeld ‘dood’ of ‘niet-dood’ wil analyseren.
De regressiecoëfficiënt geeft aan hoe de ene variabele verandert per eenheid verandering van de andere variabele (‘b’ in de vergelijking van een regressielijn y = a + bx). Met andere woorden, de regressiecoëfficiënt (b) is de helling van de regressielijn. Dit in tegenstelling tot de correlatiecoëfficïent (r) die aangeeft hoe sterk dit verband is.
Het rekenkundig gemiddelde is de som van n verschillende waarden gedeeld door hun aantal n. Een rekenkundig gemiddelde kan, meer dan een geometrisch gemiddelde, de echte waarde overschatten.
Het relatieve risico is het quotiënt van twee absolute risico’s. In een cohortonderzoek is dit relatieve risico een schatting van het aantal keren dat de kans om ziek te worden bij blootstelling aan een bepaalde risicofactor groter (RR>1) of kleiner (RR<1) is dan in de niet-blootgestelde groep. In een interventieonderzoek is dit relatieve risico een schatting van het aantal keren dat de kans op een uitkomst (bijvoorbeeld ‘genezing’) in de interventiegroep groter (RR>1) of kleiner (RR<1) is dan in de controlegroep. RR heeft geen dimensie. Bij het RR kan een 95%-betrouwbaarheidsinterval worden berekend.
In een studie waarin twee diagnostische methoden worden vergeleken, maakt de relatieve participatie het mogelijk om de participatiegraad voor test A en die voor test B te vergelijken.
Een relatieve maat voor risicodaling is de RRR. Dit is de verhouding van het risicoverschil tussen de interventiegroep en de controlegroep en het risico in de controlegroep. Deze uitkomstmaat geeft de proportionele reductie weer van het risico van een ongunstige uitkomst door de interventie. De RRR wordt berekend als (Ri-Rc) / Rc, ofwel ARR / Rc.
Statistische methode voor het vergelijken van de diagnostische prestaties van twee tests. Om de relatieve gevoeligheid van test A in vergelijking met test B te bepalen, wordt het aantal gevallen waarin test A positief is, gedeeld door het aantal gevallen waarin test A en B positief zijn.
Verhouding tussen enerzijds het absolute verschil in voorkomen van een gebeurtenis tussen twee groepen en anderzijds het voorkomen ervan in één van de groepen.
De reliable change index (RCI) is een psychometrische maat waarmee aangegeven wordt of een bepaalde verandering in scores op een psychologische test (uitkomstmaat) significant is over tijd. Met andere woorden wil men uitdrukken of het verschil op de psychologische test een weergave is van een werkelijk klinisch relevant verschil of louter een toeval/meetfout. Hiertoe deelt men het verschil tussen de score bij de start en na de behandeling door de standaardfout van het verschil tussen beide scores.
Reminiscentie therapie is een therapievorm waarbij bewust herinneringen worden opgehaald aan de hand van bijvoorbeeld muziek of foto’s. Deze vorm van therapie is bedoeld voor ouderen personen. Deze therapie heeft tot doel om de eigen identiteit beter te bewaren en gevoelens van plezier, veiligheid en zekerheid te bieden.
Met 1 repetition maximum (1RM) bedoelt men de maximale hoeveelheid kracht die een spier kan leveren tijdens een spiercontractie in het kader van krachttraining (zoals de maximale kracht bij één keer squatten, deadliften, drukken of trekken
De mate waarin het mogelijk is om dezelfde resultaten te verkrijgen bij herhalen van een studie in verschillende klinische settings.
Men spreekt van response bias wanneer sommige personen akkoord zijn met bepaalde uitspraken, ongeacht de inhoud ervan, of wanneer de respondenten alleen sociaal wenselijke antwoorden geven.
De responsiviteit van een meetinstrument verwijst naar de mate waarin het werkelijke verbetering kan detecteren. Bijvoorbeeld, hoe goed kan het een onderscheid maken tussen patiënten die ‘verbeterd’ zijn en patiënten die ‘niet verbeterd’ zijn.
Statistische techniek waarbij men niet-lineaire verbanden opdeelt in meerdere lineaire regressievergelijkingen.
De RMST is de gemiddelde overlevingstijd (tijd zonder gebeurtenissen) van een patiënt binnen een specifieke tijdsperiode. Het gemiddelde wordt gemeten op het gebied boven de cumulatieve incidentiecurve vanaf tijd 0 tot een specifiek tijdspunt in de opvolging en is equivalent aan het gebied onder de overlevingscurve.
Restrictie is een techniek die wordt toegepast om voor confounding te controleren in de eerste fase van een onderzoek (onderzoeksopzet). Hierbij wordt deelname aan de studie beperkt tot personen die gelijk zijn wat betreft een mogelijke confounder. Bijvoorbeeld, wanneer roken een mogelijke confounder is kan men alleen rokers of alleen niet-rokers in de studie rekruteren, zodat elk mogelijk verstorend effect van roken op de uitkomst verdwijnt. Restrictie kan ook worden toegepast om de kans op een systematische fout door observatoren te reduceren, bijvoorbeeld alle observatoren de bloeddruk aan de rechter arm laten meten.
Dit is een onderzoeksopzet waarbij in het verleden opgetekende gegevens worden gebruikt voor analyse. Uitgaande van een groep personen met een bepaalde ziekte of risicofactor zoekt men naar predisponerende factoren in het verleden. Voorbeelden zijn case-control onderzoeken of retrospectieve cohortonderzoeken.
In een retrospectief cohortonderzoek gaat men uit van een groep personen met een bepaalde ziekte of uitkomst (‘cases’). De kenmerken en eerder vastgelegde informatie over vroegere blootstelling aan een mogelijke risicofactor (en) worden vergeleken met deze van personen zonder de betreffende ziekte of uitkomst (‘controls’). Dit wordt ook wel een case-control onderzoek genoemd.
Test ontwikkeld voor patiënten met reumatoïde artritis. Hij bestaat uit 30 items waarop patiënten naar eigen gevoel antwoorden. De resultaten van deze test variëren van 0 tot 30. Een hoge score wijst op een slechte levenskwaliteit. De test is gemakkelijk te gebruiken en te reproduceren, zowel in de praktijk als in klinische studies. (Bron: de Jong Z, van der Heijde D, McKenna SP, Whalley D. The reliability and construct validity of the RAQoL: a rheumatoid arthritis-specific quality of life instrument. Rheumatol 1997;36 :878-83. DOI: https://doi.org/10.1093/rheumatology/36.8.878)
Reverse causation (omgekeerde causaliteit) doet zich voor wanneer het gevolg vóór de oorzaak plaatsvindt. Cross-sectionele onderzoeken zijn gevoelig voor dit potentiële probleem, omdat de volgorde van het optreden van oorzaak en gevolg niet kan worden vastgesteld.
Review Manager is een software programma dat door de Cochrane Collaboration is ontwikkeld om op een gestandaardiseerde wijze een systematische review en/of meta-analyse uit te voeren.
Het risicoverschil is het verschil tussen het risico op een uitkomst in de blootgestelde groep of de interventiegroep en het risico op die uitkomst in de niet-blootgestelde groep of controlegroep (Ri - Rc). Bij afname van het risico noemt men dit risicoverschil absolute risicoreductie (ARR: absolute risk reduction), bij toename absolute risicotoename (ARI: absolute risk increase). Het absolute risicoverschil (ARR of ARI) wordt berekend als de absolute waarde van Ri - Rc.
Dit is een relatief risico waarbij de uitkomst een negatieve lading heeft; bijvoorbeeld het risico van dood.
Update uit 2008 van de risk of bias (ROB) tool ontwikkeld door de Cochrane Collaboration.
Instrument voor het meten van de kwaliteit van niet-gerandomiseerde studies, ontwikkeld door de Cochrane Collaboration.
De ROC-curve is een grafiek waarmee het vermogen van een test om een onderscheid te maken tussen gezonde en zieke personen wordt weergegeven. In een ROC-curve wordt bij verschillende afkapwaarden de sensitiviteit van de test (terecht-positieven) op de y-as uitgezet tegen de fout-positieven (1-specificiteit) op de x-as. De meest optimale afkapwaarde ligt in de linker bovenhoek van de curve (hoge proportie terecht-positieven en lage proportie fout-positieven). Een ROC-curve kan ook worden gebruikt om verschillende diagnostische testen onderling te vergelijken (bijvoorbeeld in een meta-analyse). De ‘area under the curve’ geeft aan hoe accuraat een test is: 1 is een perfecte test, die alle zieken kan identificeren zonder fout-positieven, en 0,5 is een waardeloze test, die evenveel terecht-positieven als fout-positieven detecteert.
Met behulp van deze vragenlijst geven patiënten aan of hun rugklachten een invloed hebben op verschillende domeinen aan de hand van 24 vragen over: mobiliteit, dagelijks leven, aankleden, slaap. Ieder item krijgt een score van 0 of 1. Hoe hoger de totaalscore, hoe groter de beperkingen. De auteurs definiëren geen afkappunt voor de verschillende stadia van beperkingen (in tegenstelling tot de Oswestry Low Back Pain Disability Index).
Subjectieve 4-puntenschaal voor pijn en activiteitsbeperkingen. Scores: 1 = uitstekend (geen pijn en alle bewegingen en activiteiten haalbaar); 2 = goed (occasioneel ongemak en alle bewegingen en activiteiten haalbaar); 3 = matig (ongemak na langdurige activiteiten); 4 = zwak (beperkt in activiteiten als gevolg van pijn).
Tijdens een congres van gastro-enterologen in Rome (1988) werd consensus bereikt over de criteria voor prikkelbaredarmsyndroom (IBS). In 1992 werd de tijdsduur van de symptomen toegevoegd aan de criteria (Rome II). Gedurende één jaar ten minste drie maanden continue of recidiverende klachten van buikpijn of een onaangenaam gevoel in de buik: afnemend na defecatie; en/of samengaand met een verandering van de defecatiefrequentie; en/of samengaand met een verandering van de consistentie van de feces. Twee of meer van de volgende symptomen zijn bij minstens 25% van de gevallen aanwezig: abnormale defecatiefrequentie (>3 x daags of <3 x per week); abnormale vorm van de feces (harde keutels, zacht of waterig); abnormale fecespassage (abnormaal persen, loze aandrang of gevoel van onvolledige ontlediging); slijm bij de feces; een opgeblazen gevoel of een gevoel dat de buik opgezet is.
De criteria van Rome III zijn: ≤2 spontane complete stoelgangen (spontaneous complete bowel movements (SCBM)) per week (d.w.z. niet voorafgegaan door gebruik van laxativa binnen de 24 uur voorafgaand aan de stoelgang) in combinatie met een of meer van de volgende symptomen gedurende de laatste 6 maanden : ≥25% van de stoelgangen met harde consistentie, ≥25% van de stoelgangen met een gevoel van onvolledige lediging, ≥25% van de tijd extra moeten persen tijdens defecatie.
Terugkerende abdominale pijn gemiddeld minstens 1 dag per week in de afgelopen 3 maanden, in combinatie met twee of meer van de volgende criteria: de abdominale pijn is gerelateerd aan de ontlasting, is geassocieerd met een verandering in stoelgangsfrequentie, is geassocieerd met een verandering in de vorm van de ontlasting. Alle criteria moeten minstens 6 maanden aanwezig zijn.
Men maakt ook een onderscheid in:
- IBS-constipatie: > ¼ van de stoelgangen zijn van type 1 (harde klontjes) of type 2 (klonterige worstjes) en < ¼ zijn van type 6 (papperige stoelgang) of type 7 (waterige stoelgang)
- IBS-diarree: > ¼ zijn van type 6 (papperige stoelgang) of type 7 (waterige stoelgang) en < ¼ van de stoelgangen zijn van type 1 (harde klontjes) of type 2 (klonterige worstjes)
- IBS-mixed: > ¼ van de stoelgangen zijn van type 1 (harde klontjes) of type 2 (klonterige worstjes) en > ¼ zijn van type 6 (papperige stoelgang) of type 7 (waterige stoelgang)
-IBS-unclassified: kunnen niet in een van de bovenstaande categorieën ondergebracht worden
https://theromefoundation.org/rome-iv/rome-iv-criteria/
Classificatie van perifeer arterieel vaatlijden: stadium 0 (asymptomatisch) tot 6 (ernstige weefselbeschadiging). De stadia 1, 2 en 3 komen overeen met resp. milde, matige en ernstige claudicatio; stadium 4 betekent pijn bij rust.