Resultaat op trefwoord : 'hartfalen'


Aantal resultaten : 33 artikel(s) - 26 bondige bespreking(en) - 0 Synthese(s)


Deze methodologisch correct uitgevoerde netwerkmeta-analyse bevestigt de globale werkzaamheid van gliflozinen en incretinemimetica, met een gunstige risico-batenverhouding, vooral bij patiënten met een hoog cardiovasculair risico. Finerenon is effectief bij patiënten met nierinsufficiëntie en tirzepatide doet het gewicht op een zeer effectieve manier dalen. Ervan uitgaande dat de hypoglykemiërende behandeling optimaal is, blijft een multifactoriële preventieve aanpak de hoeksteen. Aan patiënten met een hoog cardiovasculair risico moeten gliflozinen worden voorgeschreven. Hun risico-batenverhouding is immers gunstiger dan die van de incretinemimetica. Wanneer gewicht centraal staat in de klinische problematiek moet men het gebruik van incretinemimetica overwegen. Bij nieraandoeningen kan finerenon overwogen worden. Het is nog te vroeg om de plaats van tirzepatide te bepalen.

Nut van semaglutide bij obese patiënten met hartfalen met bewaarde ejectiefractie?

Hammouch F. , Abulatifa A. , De Jonghe M.

Minerva 26 09 2024


Deze dubbelblinde, placebogecontroleerde RCT, uitgevoerd bij patiënten met hartfalen met bewaarde ejectiefractie (HFpEF) én obesitas, toont dat 2,4 mg semaglutide eenmaal per week subcutaan toegediend, de cardiale symptomen en lichamelijke beperkingen aanzienlijk verbetert en leidt tot een groter gewichtsverlies op 52 weken. Deze resultaten suggereren dat semaglutide een belangrijke behandeloptie zou kunnen zijn voor deze populatie. Semaglutide wordt echter geassocieerd met meer onderbrekingen van de behandeling, voornamelijk als gevolg van gastro-intestinale effecten. De auteurs wijzen ook op bepaalde beperkingen van de studie, met name de beperkte follow-up van één jaar, de lage vertegenwoordiging van niet-blanke deelnemers en het ontbreken van de evaluatie van ziekenhuisopnames voor hartfalen.

Effectiviteit van telerevalidatie bij patiënten met hartfalen

Uvin K.

Minerva 2024 Vol 23 nummer 4 pagina 74 - 77


Deze systematische review en meta-analyse van gerandomiseerde gecontroleerde studies toont aan dat telerevalidatie bij patiënten met hartfalen ten opzichte van standaardzorg betere resultaten geeft op vlak van VO2peak, rusthartslag, 6 minutenwandeltest, levenskwaliteit en risico van heropname. Er bleek geen meerwaarde te zijn van telerevalidatie ten opzichte van klassieke gesuperviseerde hartrevalidatie, maar deze conclusie is gebaseerd op een beperkt aantal studies. De systematische review is van goede methodologische kwaliteit, maar de meeste geïncludeerde studies hebben een matig risico van bias. Publicatiebias is niet uitgesloten. Door de belangrijke klinische heterogeniteit tussen de studies op vlak van studiepopulatie, interventies en uitkomstmeting is het niet mogelijk om op basis van de meta-analyse concrete conclusies te trekken.

Deze meta-analyse met individuele patiëntgegevens brengt geen nieuwe elementen aan over het effect van SGLT2-inhibitoren op vlak van cardiovasculaire uitkomstmaten. Ze brengt daarentegen wel argumenten aan voor een verandering (i.e. een verbetering) in het natuurlijke beloop van de nierinsufficiëntie met SGLT2-inhibitoren (vooral dapagliflozine en empagliflozine) versus placebo bij patiënten met chronische nierinsufficiëntie, albuminurie en GFR tussen 25 en 75 ml/min/1,73 m², en bovendien onder behandeling met ACE-inhibitoren of sartanen, zowel bij diabetici met hoog cardiovasculair risico, als bij patiënten zonder diabetes hetzij met een chronische nieraandoening, hetzij met hartfalen. Dat effect is onafhankelijk van de aard van de nieraandoening of de glomerulaire functie. Vanwege de methodologische beperkingen is de vergelijking van de relatieve risico’s niet betrouwbaar en is het gevaarlijk om te veralgemenen naar alle vormen van nierinsufficiëntie.

Naar een precisering van de indicatie hartfalen voor dapagliflozine

Sculier J.P.

Minerva 2023 Vol 22 nummer 5 pagina 100 - 103


Volgens de auteurs van dit onderzoek verminderde dapagliflozine bij patiënten met hartfalen en een licht gedaalde of bewaarde ejectiefractie het risico op een samengestelde uitkomstmaat (verergering van hartfalen of cardiovasculair overlijden), leidde dapagliflozine tot minder gevallen van verergering van hartfalen en cardiovasculair overlijden, minder symptomen, zonder toename van ongewenste effecten. Deze gegevens ondersteunen het gebruik van SGLT2-inhibitoren als essentiële behandeling bij patiënten met hartfalen, ongeacht de aan- of afwezigheid van type 2-diabetes mellitus en onafhankelijk van de linkerventrikelejectiefractie. De grote heterogeniteit van de geïncludeerde studiepopulatie maakt het niet mogelijk om zeer precieze aanwijzingen te formuleren voor het moment waarop men dit geneesmiddel kan introduceren bij patiënten met hartfalen. Tevens moet het duidelijker worden wat de ongewenste effecten zijn voor deze specifieke indicatie.

De auteurs van deze netwerkmeta-analyse geven de voorkeur aan gliflozines boven finerenon in de behandeling van nierinsufficiëntie bij patiënten met type 2-diabetes die reeds behandeld worden ACE-remmers of sartanen. De beperkingen van deze studie laten deze stellingname echter niet toe: het bewijs van werkzaamheid van finerenon heeft betrekking op patiënten met microalbuminurie, terwijl dat van canagliflozine en dapagliflozine betrekking heeft op patiënten met macroalbuminurie. Bij het voorschrijven van deze geneesmiddelen moet men rekening houden met mogelijk ernstige bijwerkingen: hyponatriëmie, hyperkaliëmie, hypotensie in geval van finerenon; meer amputaties, ketoacidose, genitale infecties (met inbegrip van gangreen van Fournier), orthostatische hypotensie in geval van gliflozines.

Deze methodologisch correct opgezette systematische review en meta-analyse gebaseerd op individuele patiëntgegevens van 10 369 patiënten toont aan dat de diagnostische accuraatheid van NT-proBNP met vaste afkapwaarde in verschillende subgroepen van patiënten varieert. De negatief voorspellende van een afkapwaarde <300 pg/ml was lager bij ouderen en bij patiënten met obesitas of gekend hartfalen. Leeftijdsgebonden afkapwaarden bleken nuttig te zijn om acuut hartfalen aan te tonen bij ouderen. De diagnostische accuraatheid van een beslissingsondersteuningstool die NT-proBNP als continue waarde integreert samen met andere klinische variabelen voor hartfalen (leeftijd, eGFR, hemoglobine, BMI, hartritme, bloeddruk, perifeer oedeem, COPD en ischemisch hartlijden) bleek consistenter te zijn over alle subgroepen heen. Of de resultaten van deze meta-analyse met studies uitgevoerd op de spoedafdeling naar de eerste lijn geëxtrapoleerd kunnen worden is onduidelijk en vraagt om verder onderzoek in gecontextualiseerde RCT’s.

Deze methodologisch correct uitgevoerde open-label RCT met een follow-up van één jaar, toonde geen daling van totale sterfte en aantal hospitalisaties of spoedgevallenbezoeken wegens hartfalen door middel van zout-(natrium-)restrictie in de voeding versus een normale voeding bij ambulante patiënten met chronisch hartfalen. Omdat de vooropgestelde steekproefgrootte niet bereikt werd en het berekend verschil in natriumconsumptie tussen interventie- en controlegroep beperkt was, mist de studie echter voldoende power om definitieve conclusies te trekken. Het is wachten op de resultaten van andere lopende RCT’s om de richtlijnen eventueel te bevestigen of aan te passen.

Bij patiënten met hartfalen met bewaarde ejectiefractie is er geen verschil in verandering in het piekzuurstofverbruik (VO2-max) na 3 maanden of 12 maanden tussen patiënten toegewezen aan de groep met intensieve intervaltraining en patiënten in de groep met matige continue training. Geen van beide groepen bereikte het vooraf gedefinieerde minimale klinisch belangrijke verschil volgens de richtlijnen ten opzichte van de controlegroep. Deze resultaten pleiten niet voor intensieve intervaltraining noch voor matige continue training in plaats van de standaardaanbevelingen voor lichaamsbeweging.

Deze opvolgstudie van een methodologisch correct uitgevoerde dubbelblinde gerandomiseerde placebogecontroleerde studie toont aan dat de onmiddellijke getitreerde opstart van een behandeling met ramipril versus placebo bij patiënten met hartfalen na het doormaken van een myocardinfarct resulteert in overlevingswinst tot 15 jaar na de opstart.

Deze methodologisch correct opgezette Japanse cohortstudie met ruim 6 000 personen, van wie driekwart antihypertensiva innam bij inclusie, toont na correctie voor tal van relevante demografische en klinische parameters en conventionele systolische bloeddruk aan dat een hogere nachtelijke systolische bloeddruk gemeten met een gestandaardiseerde 24-uurs ambulante bloeddrukmeting geassocieerd is met een toegenomen risico van cardiovasculaire gebeurtenissen. In vergelijking met een daling van de nachtelijke bloeddruk met 10 tot 20% ten opzichte van de bloeddruk overdag (dippers) lijkt een toename van de nachtelijke bloeddruk ten opzichte van de bloeddruk overdag (risers) gepaard te gaan met een statistisch significante toename van cardiovasculaire gebeurtenissen. Het is nog onduidelijk wat de klinische meerwaarde is van deze bevindingen voor de eerste lijn. Daarom is het aangewezen om te wachten tot correct uitgevoerde RCT’s voldoende bewijs leveren van eventuele therapeutische voordelen bij de verschillende subgroepen van patiënten.

De hier besproken studie is een wiskundig model dat bij hartfalen met verminderde systolische ejectiefractie een voordeel suggereert, maar niet aantoont, van een behandeling die aan de basisbehandeling (een ACE-remmer of sartaan + bètablokker) wordt toegevoegd, met name een combinatie van drie geneesmiddelen uit andere klassen: eplerenon (een MRA), de combinatie sacubitril-valsartan (een ARNi) en dapagliflozine (een SGLT2-remmer). Bovendien vertonen de afzonderlijke studies beperkingen, waardoor het moeilijk is om te bepalen of aan sommige van deze geneesmiddelen een werkelijk nieuw effect kan worden toegeschreven en of ze een aanvaardbare risico-batenverhouding hebben. Deze studie schuift wel hypotheses naar voor die aan de hand van rigoureus uitgevoerde gerandomiseerde klinische studies getoetst moeten worden.

Minstens één antihypertensivum net voor het slapengaan innemen?

Van der Linden L.

Minerva 2020 Vol 19 nummer 8 pagina 94 - 97


Op basis van deze open-label RCT kunnen we besluiten dat een toediening van minstens één antihypertensivum net voor het slapengaan het risico van majeure cardiovasculaire gebeurtenissen reduceert ten opzichte van het innemen van alle antihypertensiva meteen na het ontwaken bij patiënten waarbij hypertensie met een ambulante bloeddrukmonitoring werd vastgesteld. Naast het feit dat het hier om een niet-geblindeerde interventie gaat, kampt deze studie nog met andere belangrijke methodologische problemen zoals onduidelijke rekrutering en randomisatie, onduidelijk behandelprotocol, correctie van de resultaten op basis van post-hoc-verschillen in basiskarakteristiek, geen correctie voor multiple testing. De uitzonderlijk sterke reducties van cardiovasculaire gebeurtenissen moeten daarom in vraag gesteld worden.

Deze grote Chinese observationele populatiestudie met tijdreeksanalyse bevestigt de wereldwijde evidentie dat er ook op korte termijn een verband bestaat tussen verhoogde concentraties fijn stof PM2,5 en een toename in cardiovasculaire aandoeningen.

Deze systematische review met meta-analyses van de Cochrane Collaboration werd methodologisch zeer goed uitgevoerd, maar omvat talrijke studies waarvan de methodologische bias moeilijk te beoordelen was. De review stelt dat het gebruik van mineralocorticoïde receptorantagonisten het aantal hospitalisaties voor hartfalen kan verminderen bij patiënten met hartfalen met bewaarde ejectiefractie (HF-BEF), maar gepaard gaat met een toename van het risico van hyperkaliëmie. Het gunstige effect van bèta-blokkers is nog steeds niet duidelijk aangetoond. Wel is duidelijk bewezen dat ACE-inhibitoren en angiotensine-II-antagonisten (sartanen) geen klinisch voordeel opleveren bij HF-BEF. We moeten de resultaten met betrekking tot angiotensinereceptor-neprilysineremmers (ARNi) nog afwachten.

De resultaten van deze update van de Cochrane Collaboration tonen aan dat hartrevalidatie resulteert in een klinische verbetering van de gezondheidsgebonden kwaliteit van leven en in een daling van het risico van ziekenhuisopname. Deze voordelen lijken consistent te zijn voor alle kenmerken van het revalidatieprogramma (inclusief thuis en in een gespecialiseerd centrum). Ze bekrachtigen de aanbevelingen geformuleerd in de thans geldende internationale klinische richtlijnen. Voor de implementeerbaarheid moet het aanbod van revalidatie met fysieke training gebeuren rekening houdend met de voorkeuren van de patiënt.

Deze gerandomiseerde gecontroleerde studie, opgestart in de tweede lijn, toont aan dat een geïndividualiseerde intensieve zorgaanpak bij patiënten met chronisch hartfalen geen extra voordelen oplevert op gebied van gezondheidszorgkosten en andere parameters voor gezondheid. De resultaten van de kosteneffectiviteitsanalyse zijn echter niet te extrapoleren naar onze zorgcontext aangezien ook de controlegroep een multidisciplinaire follow-up na hospitaalopname kreeg.

Deze nested case-control studie toont aan dat bij patiënten met COPD tijdens de eerste 30 dagen na de start van een behandeling met langwerkende bronchodilatoren een statistisch significant verband optreedt met ernstige cardiovasculaire gebeurtenissen. Dat verband werd niet teruggevonden bij patiënten die deze middelen gedurende een lange tijd gebruikten.

Deze open-label RCT met methodologische tekortkomingen en die niet onafhankelijk is uitgevoerd, toont een voordeel van katheterablatie versus medicamenteuze behandeling voor patiënten met hartfalen en voorkamerfibrillatie (resistent voor een antiaritmische behandeling met medicatie) op vlak van (vooral cardiovasculair) overlijden en vermijden van hospitalisatie voor hartfalen.

Deze systematische review met meta-analyses levert geen echt bewijsmateriaal op voor het belang van verschillende geneesmiddelen voor de behandeling van hartfalen met bewaarde linkerventrikelejectiefractie. Ze bevestigt wel het bewijs (beperkte bewijskracht: 1 kleine RCT) van het belang van bèta-blokkers post-myocardinfarct met een linkerventrikelejectiefractie van minstens 40%.

Op basis van deze systematische review en meta-analyse van 6 RCT’s kunnen we besluiten dat het preventieve gebruik van een implanteerbare cardioverter-defibrillator (ICD) bij patiënten met symptomatisch niet-ischemisch hartfalen niet alleen leidt tot een daling van plotse hartdood maar ook tot een daling van cardiovasculaire en globale mortaliteit.

Deze multicenter open-label RCT toont aan dat NT-pro-BNP-geleide medicatie-aanpassingen niet effectiever zijn dan optimale standaardzorg op vlak van hospitalisatie wegens hartfalen en op vlak van cardiovasculaire mortaliteit tijdens de opvolging van patiënten met ernstig chronisch hartfalen.

Bloeddrukstreefwaarden voor hoogrisicopatiënten

De Cort P.

Minerva 15 12 2017


Deze secundaire analyse van de individuele patiëntgegevens van twee RCT’s toont aan dat bij hoogrisicopatiënten die met renine-angiotensinesysteem (RAS)-medicatie behandeld worden, een bloeddrukstreefwaarde tussen 120 mmHg en 140 mmHg systolisch en tussen 70 mmHg en 80 mmHg diastolisch gecorreleerd is met de laagste incidentie van cardiovasculaire eindpunten.

Implanteerbare defibrillatoren voor de preventie van plotse dood bij niet-ischemisch hartfalen

Vandenberk B. , Willems R.

Minerva 2017 Vol 16 nummer 4 pagina 84 - 87


Op basis van deze methodologisch goed opgezette studie kunnen we besluiten dat het preventieve gebruik van een implanteerbare cardioverter-defibrillator (ICD) bij patiënten met symptomatisch niet-ischemisch hartfalen niet leidt tot een daling van de totale mortaliteit maar wel van plotse hartdood. De patiënten werden echter optimaal farmacologisch behandeld en kregen cardiale resynchronisatietherapie (CRT) indien nodig, wat het relatieve specifieke effect van de ICD misschien gemaskeerd heeft.

Ook deze meta-analyse toont aan dat 140/90 mmHg geldt als veilige streefwaarde voor de behandeling van hypertensie bij patiënten met diabetes mellitus.

De HOPE-3-studie toont aan dat 10 mg rosuvastatine per dag tijdens een periode van ongeveer 5 jaar nuttig is voor de preventie van cardiovasculaire gebeurtenissen, maar geen verschil geeft in globale mortaliteit. De studiepopulatie bestond uit vooraf geselecteerde personen zonder voorgeschiedenis van cardiovasculaire gebeurtenissen, met een intermediair tot hoog cardiovasculair risico en met normale cholesterolwaarden.

De hier besproken studie rapporteert de resultaten na 10 jaar van de STICH-studie bij patiënten met coronaire ischemie en een verminderde linkerventrikelejectiefractie. De resultaten tonen na 10 jaar een significant gunstig effect aan op globale mortaliteit voor coronary artery bypass grafting (CABG) in combinatie met een optimale medische behandeling versus een optimale medische behandeling in monotherapie. Bij de evaluatie na 56 maanden was er geen positief effect op globale mortaliteit aangetoond.

Deze rigoureus uitgevoerde meta-analyse met individuele patiëntengegevens toont aan dat bèta-blokkers het risico op globale mortaliteit en hospitalisatie doen dalen bij sinusale patiënten met hartfalen en verminderde ejectiefractie ongeacht de leeftijd en het geslacht. Dit resultaat onderbouwt de aanbeveling om bèta-blokkers ook op te starten en langzaam op te titreren (start low and go slow) bij ouderen en vrouwen.

Alhoewel het verhoogde cardiovasculaire risico van deze studiepopulatie zonder diabetes mellitus waarschijnlijk in beperkte mate wordt bepaald door hypertensie, zien we toch een daling van de samengestelde uitkomstmaat bestaande uit cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit en van de globale mortaliteit wanneer de streefwaarde voor systolische bloeddruk 120 mmHg in plaats van 140 mmHg bedraagt. Deze winst gaat echter gepaard met een toename van ongewenste effecten zoals acuut nierfalen, hypotensie, syncope en elektrolytstoornissen. Er is bijkomend onderzoek nodig om te bepalen voor welke patiëntengroepen de klinische kosten-batenbalans gunstig is.

Bèta-blokkers na myocardinfarct?

Christiaens T. , Poelman T.

Minerva 2016 Vol 15 nummer 10 pagina 246 - 249


Op basis van deze systematische review en meta-analyse blijken bèta-blokkers in het huidige tijdperk van reperfusietherapie en secundaire preventie met antiaggregantia en hypolipemiërende middelen niet nuttig te zijn tijdens de acute fase en de eerste weken na een myocardinfarct. Verder onderzoek is echter noodzakelijk naar het effect van een langdurige behandeling met bèta-blokkers.

Deze recente meta-analyse van goede methodologische kwaliteit versterkt de evidentie dat er voor het opstarten van een medicamenteuze behandeling van hypertensie bij patiënten met diabetes mellitus geen echte eerste keuze bestaat. Het medicament dat het best aansluit bij het co-morbiditeitsprofiel van deze patiënt bepaalt de uiteindelijke keuze.

Rekening houden met bloeddrukvariabiliteit?

De Cort P.

Minerva 15 03 2016


Deze cohortstudie suggereert dat de intrapersoonlijke bloeddrukvariabiliteit een bijkomende risicofactor is voor cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit bij mensen met hypertensie. Verder onderzoek is noodzakelijk om het klinisch nut van deze potentiële risicofactor te bepalen.

Recente observationele studies en meta-analyses tonen meestal een bescheiden toename van de totale mortaliteit met digoxine. Hoe beter men corrigeert voor confounders, hoe kleiner het risico dat men in observationele studies kon vaststellen. In RCT’s kon men zelfs geen toename in mortaliteit aantonen. Op basis van de huidige evidentie kunnen we daarom het gebruik van digoxine in bepaalde gevallen niet ontraden.

Gepersonaliseerde zorgplanning voor volwassenen met chronische gezondheidsproblemen

Boeckxstaens P.

Minerva 2015 Vol 14 nummer 10 pagina 124 - 125


Deze systematische review van uitstekende methodologische kwaliteit toont op basis van een beperkt aantal heterogene studies aan dat gepersonaliseerde zorgplanning in vergelijking tot gewone zorg leidt tot een beperkte verbetering van enkele fysieke en psychische uitkomstmaten bij patiënten met een chronische aandoening, vooral met diabetes mellitus. Het effect op subjectieve gezondheidsstatus, zelfzorgmanagementcapaciteiten en andere geïndividualiseerde uitkomstmaten is onduidelijk. Door het beperkte aantal studies is het bovendien niet mogelijk om te bepalen welke interventies bij welke patiënten met multipele chronische aandoeningen het meest doeltreffend zijn.

Deze review van de Cochrane Collaboration toont aan dat een startbehandeling met een renine-angiotensine-systeem-inhibitor (RAS-I) minder sterk blijkt te zijn dan een startbehandeling met thiazide om hartfalen en fatale en niet-fatale beroerte te voorkomen bij hypertensiepatiënten. Laaggedoseerde thiaziden blijven dus eerste keuze voor de behandeling van ongecompliceerde hypertensie.

Beweging of geneesmiddelen?

Chevalier P.

Minerva 15 02 2015


Deze meta-epidemiologische studie is gebaseerd op een klein aantal studies. De resultaten suggereren dat fysieke training en medicamenteuze interventies een gelijklopend effect hebben op het vlak van mortaliteit bij rehabilitatie na een CVA, secundaire preventie na coronaire hartziekte en preventie van diabetes.

Deze meta-analyse toont aan dat de verschillende COX 2 selectieve NSAIDs en diclofenac het cardiovasculaire risico doen toenemen, dat alle NSAIDs (zowel niet-selectieve als COX 2 selectieve) het risico van hartfalen doen toenemen, en dat COX 2 selectieve NSAID’s en diclofenac minder aanleiding geven tot bovenste gastro-intestinale complicaties dan ibuprofen of naproxen.

Deze systematische review met meta-analyses heeft enkele methodologische beperkingen en toont aan dat ACE-I bij cardiovasculaire hoogrisicopatiënten zonder hartfalen leiden tot een daling in het risico van globale mortaliteit en van nieuwe episodes van hartfalen en diabetes. ACE-I en sartanen doen het risico van een samengestelde uitkomstmaat (cardiovasculaire mortaliteit, myocardinfarct en CVA) verminderen.

Effect van een antihypertensieve behandeling bij 65-plussers

De Cort P.

Minerva 2014 Vol 13 nummer 3 pagina 28 - 29


Ondanks de belangrijke beperkingen bevestigt deze meta-analyse dat vermindering van de bloeddruk door een antihypertensieve behandeling bij 65-plussers met hypertensie, een gunstig effect heeft op harde eindpunten: globale en cardiovasculaire mortaliteit, CVA en hartfalen. Deze daling van het risico is evenredig aan de grootte van de daling van de systolische bloeddruk en in mindere mate van de diastolische bloeddruk. Deze studie laat niet toe om een uitspraak te doen over ideale streefwaarden van bloeddrukbehandeling bij deze doelgroep.

Minder hartfalen met matig koffieverbruik

Laekeman G.

Minerva 15 10 2013


Een meta-analyse van prospectieve cohortstudies suggereert dat de incidentie van hartfalen daalt bij matig (± vier tassen per dag) koffiegebruik.

Deze studie toont aan dat een behandeling van 10 dagen met rivaroxaban bij 40-plussers die geïmmobiliseerd zijn omwille van een medische pathologie, niet inferieur is aan enoxaparine, maar gepaard gaat met een hoger risico van majeure of klinisch relevante bloedingen. De supplementaire behandeling van 25 dagen met rivaroxaban is vergeleken met placebo, waardoor we voor deze periode geen praktische conclusies kunnen formuleren.

DPP4-inhibitoren cardioprotectief?

Wens J.

Minerva 2013 Vol 12 nummer 2 pagina 21 - 22


Uit deze meta-analyse van studies die het effect van een monotherapie met DPP4-inhibitoren versus andere orale antidiabetica op glykemiecontrole onderzochten kunnen we besluiten dat DPP4-inhibitoren op cardiovasculair vlak even veilig zijn als andere orale antidiabetica. Een beschermend effect van DPP4-inhibitoren voor cardiovasculaire gebeurtenissen kon met deze studie niet aangetoond worden.

Behandeling van hypertensie bij hoogbejaarden

De Cort P.

Minerva 28 02 2013


Deze open label opvolgstudie van de HYVET-studie suggereert dat een daling van totale en cardiovasculaire sterfte na 2 jaar actieve behandeling met indapamide en perindopril versus placebo behouden blijft wanneer de behandeling open label met 1 jaar verlengd wordt.

Helpt de bepaling van BNP de huisarts bij de diagnostiek van chronisch hartfalen?

Koeck P.

Minerva 2012 Vol 11 nummer 3 pagina 36 - 37


Deze studie besluit dat BNP een belangrijke aanvullende diagnostische waarde heeft naast anamnese en klinisch onderzoek bij de diagnostiek van chronisch hartfalen in de huisartspraktijk. Uit deze studie kunnen we echter de uitsluitende kracht van BNP niet afleiden en evenmin komen we te weten waar de BNP-bepaling zich positioneert ten opzichte van RX-thorax en ECG binnen het diagnostisch arsenaal.

Aldosteron blokkade belangrijk bij linkerhartfalen

Lemiengre M.

Minerva 28 08 2011


Deze meta-analyse van zeer goede kwaliteit toont aan dat toevoegen van spironolacton, eplerenon of canrenoaat aan de basisbehandeling van patiënten met ernstig chronisch hartfalen of met een linkerventrikeldisfunctie na een hartinfarct, een daling van de totale mortaliteit van 20% voor gevolg heeft. Het opstarten van deze medicatie gebeurt bij nauwkeurig geselecteerde patiënten waarbij de nierfunctie en de kaliëmie het opstarten en het verder optitreren van de dosis bepalen.

Deze meta-analyse toont aan dat bèta-blokkers bij patiënten met chronisch hartfalen statistisch significant zorgen voor een betere overleving, met een effectgrootte die mogelijk zou kunnen verband houden met de mate van vermindering van de hartfrequentie.

Fysieke activiteit bij hartfalen: veilig en effectief?

Van Royen P.

Minerva 2010 Vol 9 nummer 3 pagina 34 - 35


Deze studie toont aan dat fysieke training bij patiënten van zestig jaar met hartfalen leidt tot een betere overleving en minder hospitalisaties (zwak bewijs) en tot een verbetering van de zelfgerapporteerde gezondheidstoestand (sterk bewijs). Dergelijk oefenprogramma moet geïndividualiseerd en gesuperviseerd verlopen.

Omega-3-vetzuren en chronisch hartfalen (GISSI-HF-studie)

Brohet C.

Minerva 2009 Vol 8 nummer 5 pagina 58 - 59


Deze studie toont aan dat bij patiënten met symptomatisch hartfalen, het gebruik van 1 g omega-3-vetzuren slechts een matig effect heeft op de primaire uitkomstmaten (enerzijds mortaliteit en anderzijds mortaliteit of hospitalisatie door cardiovasculaire oorzaak). Deze resultaten sluiten aan bij de resultaten van een meta-analyse over zowel primaire als secundaire cardiovasculaire preventie.

ß-blokkers in de primaire preventie van hartfalen bij patiënten met hypertensie

De Cort P.

Minerva 2009 Vol 8 nummer 5 pagina 70 - 70


Deze meta-analyse toont geen meerwaarde aan van ß-blokkers voor hartfalen ten opzichte van andere bloeddrukverlagende geneesmiddelen. In de praktijk is het echter zo dat ß-blokkers voor de behandeling van hypertensie als eerste keuze beter voorzichtig gebruikt worden bij ouderen.

Is er nog een plaats voor rosiglitazon?

Chevalier P.

Minerva 2009 Vol 8 nummer 5 pagina 71 - 71


Een consensus van internationale diabetesverenigingen beveelt aan om niet langer rosiglitazon voor te schrijven omwille van de risico’s en de beschikbare alternatieven. Dit bevestigt de conclusies van vroegere Minervabesprekingen en andere recent gepubliceerde gegevens.

De apotheker helpt patiënten met hartfalen

Laekeman G.

Minerva 2009 Vol 8 nummer 4 pagina 54 - 54


Deze studie toont de meerwaarde aan van de apotheker in de zorg voor patiënten met hartfalen op het vlak van morbiditeit, maar niet op het vlak van mortaliteit. De haalbaarheid van dergelijke farmaceutische zorg in België moet nog verder onderzocht worden.

Cardiovasculair risico van celecoxib

Chevalier P.

Minerva 2008 Vol 7 nummer 8 pagina 120 - 121


Deze meta-analyse, gebaseerd op individuele patiëntgegevens, toont een toename aan van het risico van een cardiovasculaire gebeurtenis bij patiënten die over een lange termijn celecoxib nemen (minstens drie jaar). Dit risico is duidelijk hoger voor personen met een initieel hoog cardiovasculair risico (zoals diabetes, cardiovasculaire voorgeschiedenis, ouder dan 75 jaar en een andere risicofactor). De meta-analyse levert geen informatie over de cardiovasculaire veiligheid van celecoxib aan een dosis van minder dan 400 mg per dag. Deze resultaten zijn een bevestiging van vorige vaststellingen. De arts zal dus zorgvuldig het potentiële voordeel van een behandeling met celecoxib moeten afwegen tegenover de risico’s voor de patiënt.

De invloed van antidiabetica op diabetici met hartfalen

Chevalier P. , Jandrain B.

Minerva 2008 Vol 7 nummer 3 pagina 40 - 41


Deze systematische review, die slechts zeer gedeeltelijke meta-analyses van hoofdzakelijk observationele studies mogelijk maakt, toont aan dat voor diabetespatiënten met hartfalen metformine het enige antidiabeticum is zonder nadelig effect. Op basis van de huidige literatuurgegevens kunnen we onvoldoende bepalen wat bij deze patiënten de beste aanpak is om glykemiecontrole te bekomen. We weten wel dat rosiglitazon het risico van hospitalisatie omwille van hartfalen verhoogt, maar geen invloed heeft op de globale mortaliteit.

Rosiglitazon: bevestiging van het cardiovasculaire risico

Chevalier P.

Minerva 2008 Vol 7 nummer 3 pagina 48 - 48


Het vroegere besluit van Minerva wordt bevestigd: artsen dienen zeer voorzichtig te zijn bij het voorschrijven van rosiglitazon. Er is nog geen meerwaarde aangetoond van rosiglitazon ten opzichte van andere orale antidiabetica en het geneesmiddel heeft een hoger risico van myocardinfarct en hartinsufficiëntie. Metformine waarvan het cardiovasculaire voordeel vaststaat, blijft de eerstekeuzebehandeling voor type 2-diabetes.

Amiodaron of implanteerbare cardioverter-defibrillator bij chronisch hartfalen?

Van Cleemput J.

Minerva 2005 Vol 4 nummer 10 pagina 157 - 159


Deze studie toont aan dat bij patiënten met hartfalen NYHA-klasse II of III en een linkerventrikel-ejectiefractie &#8804;35% amiodaron de overleving niet verbetert. Voor amiodaron is daarom geen plaats meer in de behandeling van mild tot matig chronisch hartfalen. Implanteerbare cardioverter-defribrillators (ICD’s) kunnen de mortaliteit reduceren. Voor welk type patiënten deze behandeling het meeste baat tegen de minste kost geeft, moet verder worden onderzocht.

Kan fysieke activiteit de overleving bij hartfalen verbeteren?

Fagard R.

Minerva 2005 Vol 4 nummer 6 pagina 93 - 94


Deze meta-analyse toont aan dat medisch gesuperviseerde fysieke training van patiënten met hartfalen op basis van systolische disfunctie de overleving verbetert.

Captopril en valsartan na myocardinfarct met hartfalen

Boland B. , Chevalier P.

Minerva 2005 Vol 4 nummer 1 pagina 14 - 16


Deze studie toont aan dat bij patiënten met hartfalen na een myocardinfarct, valsartan en captopril even effectief zijn. De combinatie levert geen bijkomend voordeel op en veroorzaakt meer ongewenste effecten.Toegevoegd aan andere klassieke post-infarctbehandelingen (aspirine, ß-blokker en statine) blijft een ACE-inhibitor de referentiebehandeling voor deze indicatie; een sartaan kan een alternatief zijn in geval van intolerantie.

Tromboprofylaxe bij niet-chirurgische patiënten

Lannoy J.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 5 pagina 222 - 226


Met de huidige ‘evidence’ is het voorbarig om de profylaxe van DVT als standaardbehandeling voor elke interne patiënt voor te schrijven en dit te extrapoleren naar de thuis- of thuisvervangende situatie. In de huisartsgeneeskunde dient dus eventuele profylaxe van DVT bij iedere patiënt individueel te worden beoordeeld, waarbij ernst en duur van immobilisatie, ziektetoestand, voorkans en levenskwaliteit een besliskundige waarde hebben.

Spironolacton bij hartfalen

Lemiengre M.

Minerva 2000 Vol 29 nummer 7 pagina 322 - 326


Bij patiënten met ernstig chronisch hartfalen (NYHA-klasse III en IV), een creatininespiegel lager dan 2,5 mg/dl (221 µmol/l) en een kaliëmie lager dan 5,0 mmol/l kan spironolacton in lage dosis (standaarddosis 25 mg per dag) worden toegevoegd aan een standaardbehandeling. Door negen patiënten gedurende twee jaar met spironolacton te behandelen kan één overlijden worden voorkomen.