Resultaat op trefwoord : 'antihypertensivum'


Aantal resultaten : 32 artikel(s) - 15 bondige bespreking(en) - 0 Synthese(s)

Welke vorm van training is het meest effectief om de bloeddruk in rust te verminderen?

Van Cauwenbergh S.

Minerva 2024 Vol 23 nummer 10 pagina 244 - 247


Deze systematische review en netwerkmeta-analyse bevestigt dat elke vorm van lichamelijke training de bloeddruk in rust vermindert, met uitzondering van aerobe intervaltraining. Wegens belangrijke methodologische tekortkomingen van de geïncludeerde studies en wegens de belangrijke klinische heterogeniteit op vlak van studiepopulaties en interventies kunnen we niets besluiten over het onderlinge verschil in effectiviteit van de onderzochte interventies. Verder onderzoek is dus nodig om te bepalen of andere types van oefeningen of combinaties van oefeningen bij bepaalde subgroepen voordelig zijn.

Deze methodologisch goed uitgevoerde prospectieve cohortstudie toont een significante toename van acuut nierfalen en valaccidenten gedurende de eerste 30 dagen na het opstarten van antihypertensiva bij 65-plussers met hoge zorgnood. Bovendien tonen de resultaten ook een significante toename in aantal fracturen na vallen bij kwetsbare oudere personen in dezelfde periode.

Hypertensiebehandeling meer personaliseren?

De Cort P.

Minerva 2023 Vol 22 nummer 10 pagina 225 - 228


Uit deze methodologisch correct uitgevoerde monocenter dubbelblinde cross-over gerandomiseerde gecontroleerde studie kunnen we besluiten dat personen met ongecompliceerde lichte hypertensie zowel intra- als interpersoonlijk verschillend reageren op een behandeling met antihypertensiva. Ondanks het feit dat het verschil in bloeddrukdaling tussen een gepersonaliseerde en een vaste behandeling klinisch niet relevant lijkt, blijft het een interessant en veelbelovend denkspoor om verder wetenschappelijk onderzoek uit te voeren naar parameters die een optimale behandeling met antihypertensiva kunnen bepalen.

Deze systematische review en meta-analyse van een selectie van grote RCT’s die verschillen in studiedesign en onderzoekspopulatie toont een statistisch significante winst aan van een vaste combinatie met antihypertensiva, statines (en aspirine) versus een controlegroep voor de primaire preventie van cardiovasculaire gebeurtenissen bij patiënten met een matig tot hoog cardiovasculair risicoprofiel in regio’s met een lage tot matige socio-economische status. Naast onzekerheid over de klinische relevantie zijn de resultaten niet extrapoleerbaar naar de Belgische zorgcontext.

Inname van bloeddrukmedicatie 's morgens of ’s avonds?

De Cort P.

Minerva 2023 Vol 22 nummer 4 pagina 75 - 78


Deze prospectieve pragmatische gedecentraliseerde gerandomiseerde gecontroleerde open-label superioriteitsstudie met parallelle groepen en met geblindeerde effectbeoordelaars toont geen verschil aan tussen een ochtend- of avondinname van antihypertensiva op vlak van een samengestelde uitkomstmaat van cardiovasculaire gebeurtenissen. Wegens de keuze voor een superioriteitsprotocol en een mogelijke selectiebias bij de rekrutering kunnen we niets definitief concluderen over het ideale tijdstip van inname van antihypertensiva.

Milde chronische hypertensie tijdens de zwangerschap behandelen?

Dehaene I.

Minerva 2022 Vol 21 nummer 8 pagina 181 - 185


Deze methodologisch correct uitgevoerde open-label RCT bij een geselecteerde groep Amerikaanse zwangere vrouwen in het eerste trimester met een nieuwe of bestaande diagnose van hypertensie (al dan niet behandeld met antihypertensiva) toont aan dat behandelen van milde chronische hypertensie met een streefwaarde van <140/90 mmHg in vergelijking met alleen behandeling vanaf een bloeddruk >160/105 mmHg, resulteert in betere zwangerschapsuitkomsten, zonder negatieve invloed op de foetale groei.

Deze systematische review met meta-analyse van de Cochrane Collaboration toont dat er bij 50-plussers bij wie antihypertensiva werden voorgeschreven voor de behandeling van arteriële hypertensie of voor de primaire preventie van hart- en vaatziekten en bij wie de arteriële bloeddruk onder controle is, geen statistisch significant verschil bestaat tussen stopzetting van een antihypertensieve behandeling en de voortzetting ervan op het gebied van totale mortaliteit en het optreden van een myocardinfarct. De kwaliteit van het bewijs, door de auteurs als laag tot zeer laag beschouwd, noopt ons tot het nuanceren van de impact van deze studie op de praktijkvoering. De auteurs zijn zelf van mening dat er geen definitieve conclusies getrokken kunnen worden.

Minstens één antihypertensivum net voor het slapengaan innemen?

Van der Linden L.

Minerva 2020 Vol 19 nummer 8 pagina 94 - 97


Op basis van deze open-label RCT kunnen we besluiten dat een toediening van minstens één antihypertensivum net voor het slapengaan het risico van majeure cardiovasculaire gebeurtenissen reduceert ten opzichte van het innemen van alle antihypertensiva meteen na het ontwaken bij patiënten waarbij hypertensie met een ambulante bloeddrukmonitoring werd vastgesteld. Naast het feit dat het hier om een niet-geblindeerde interventie gaat, kampt deze studie nog met andere belangrijke methodologische problemen zoals onduidelijke rekrutering en randomisatie, onduidelijk behandelprotocol, correctie van de resultaten op basis van post-hoc-verschillen in basiskarakteristiek, geen correctie voor multiple testing. De uitzonderlijk sterke reducties van cardiovasculaire gebeurtenissen moeten daarom in vraag gesteld worden.

Deze retrospectieve cohortstudie illustreert het belang van het overwegen van de start van een antihypertensieve behandeling voor elke patiënt in functie van zijn globaal cardiovasculair risico. De auteurs besluiten dat een strategie gebaseerd op het cardiovasculaire risico (QRISK2 ≥10%) een derde van de cardiovasculaire ziektes meer zou kunnen vermijden dan de NICE-aanbeveling van 2011 en een vijfde meer dan de NICE-aanbeveling van 2019, met een vergelijkbare effectiviteit wat betreft het aantal behandelde patiënten per vermeden gebeurtenis.

De auteurs besluiten dat er een grote variatie is in het begrip ‘winst in levensverwachting’. De gewenste winst verschilt overigens tussen artsen en patiënten. Afhankelijk van het risicoprofiel van de patiënt, kan de verwachte winst groter zijn dan de haalbare winst. De auteurs pleiten daarom voor een gedeelde medische besluitvorming, niet op basis van het risico, maar op basis van de winst in levensverwachting. Ondanks de methodologische bias, heeft deze studie de verdienste dat ze de nadruk legt op de discrepantie tussen de verwachtingen van de patiënten en de artsen en op de onevenredigheid tussen die verwachtingen en de werkelijke winst in levensverwachting bij het kiezen van een preventieve behandeling.

Is een medicamenteuze bloeddrukbehandeling effectief na TIA of CVA?

De Cort P.

Minerva 2019 Vol 18 nummer 4 pagina 44 - 47


Deze systematische review met meta-analyse van de Cochrane Collaboration toont aan dat een medicamenteuze bloeddrukbehandeling na het doormaken van een TIA of CVA de kans op CVA-recidief en op vasculaire sterfte reduceert. Uit subgroepanalyses blijkt dat het effect enkel statistisch significant is bij patiënten met een hogere initiële systolische bloeddruk (>140 mmHg) en wanneer gekozen wordt voor een diureticum of een ACE-inhibitor. Het nut en de veiligheid van een intensieve bloeddrukbehandeling (met streefwaarde voor systolische bloeddruk lager dan 125 tot 130 mmHg) kan niet aangetoond worden.

Deze systematische review en meta-analyse van placebo- en ‘geen behandeling’- gecontroleerde studies bij patiënten met ongecompliceerde hypertensie bevestigt nogmaals de hoge kwaliteit van bewijs voor het nut van een lage dosis thiazide-diuretica als primaire cardiovasculaire preventie. Toekomstig vergelijkend onderzoek met antihypertensiva zonder een lage dosis diuretica in een van de onderzoeksarmen is daarom niet langer te verantwoorden.

Op basis van een post-hoc analyse van elf gerandomiseerde gecontroleerde studies kunnen we besluiten dat een bloeddrukverlagende behandeling op basis van het globale cardiovasculaire risicoprofiel waarschijnlijk effectiever is voor de preventie van cardiovasculaire gebeurtenissen dan een behandeling gestuurd door de systolische bloeddruk.

Deze RCT is gerealiseerd in Denemarken en toont aan dat een drievoudige screening (abdominaal aorta-aneurysma, perifeer vaatlijden en hypertensie) in secundaire preventie bij mannen tussen 65 en 74 jaar en in combinatie met een medicamenteuze en een niet-medicamenteuze interventie, de globale mortaliteit vermindert. Er zijn geen ongewenste effecten vastgesteld (kwaliteit van leven, pathologische gebeurtenissen). Het aantal te screenen personen (NNS) komt op 169 (95% BI van 89 tot 1 811).

Uit deze grote prospectieve cohortstudie kunnen we besluiten dat het niet aanbevolen is om bij patiënten met een stabiele coronaire ischemische hartziekte te streven naar een systolische bloeddruk lager dan 120 mmHg en een diastolische bloeddruk lager dan 70 mmHg.

Ook deze meta-analyse toont aan dat 140/90 mmHg geldt als veilige streefwaarde voor de behandeling van hypertensie bij patiënten met diabetes mellitus.

Alhoewel het verhoogde cardiovasculaire risico van deze studiepopulatie zonder diabetes mellitus waarschijnlijk in beperkte mate wordt bepaald door hypertensie, zien we toch een daling van de samengestelde uitkomstmaat bestaande uit cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit en van de globale mortaliteit wanneer de streefwaarde voor systolische bloeddruk 120 mmHg in plaats van 140 mmHg bedraagt. Deze winst gaat echter gepaard met een toename van ongewenste effecten zoals acuut nierfalen, hypotensie, syncope en elektrolytstoornissen. Er is bijkomend onderzoek nodig om te bepalen voor welke patiëntengroepen de klinische kosten-batenbalans gunstig is.

Deze recente meta-analyse van goede methodologische kwaliteit versterkt de evidentie dat er voor het opstarten van een medicamenteuze behandeling van hypertensie bij patiënten met diabetes mellitus geen echte eerste keuze bestaat. Het medicament dat het best aansluit bij het co-morbiditeitsprofiel van deze patiënt bepaalt de uiteindelijke keuze.

Op basis van deze cohortstudie zou men opnieuw kunnen stellen dat de streefwaarde voor systolische bloeddruk bij ouderen iets hoger mag zijn. Het is hoog tijd dat goed opgezette RCT’s bij ouderen met co-morbiditeit hierover duidelijkheid scheppen.

Deze review van de Cochrane Collaboration toont aan dat een startbehandeling met een renine-angiotensine-systeem-inhibitor (RAS-I) minder sterk blijkt te zijn dan een startbehandeling met thiazide om hartfalen en fatale en niet-fatale beroerte te voorkomen bij hypertensiepatiënten. Laaggedoseerde thiaziden blijven dus eerste keuze voor de behandeling van ongecompliceerde hypertensie.

Uit deze studie blijkt dat een uitgebreide door de apotheker uitgevoerde interventie om therapietrouw bij patiënten met hypertensie te bevorderen (waaronder thuisbloeddrukmeting) leidt tot een toename in zelfgerapporteerde therapietrouw voor antihypertensiva. Deze toename was echter statistisch niet significant verschillend met een groep patiënten die de gewone zorg kreeg. Mogelijks is dit het gevolg van te weinig power. De daling in systolische bloeddruk was wel statistisch significant groter in de interventiegroep.

Uit deze studie kunnen we besluiten dat strikte behandeling van hypertensie bij zwangere vrouwen met een gemiddelde bloeddruk van 140/92 mmHg niet leidt tot minder verlies van de foetus en evenmin tot minder postnatale complicaties bij de pasgeborenen. De huidige richtlijnen hierover blijven dus geldig.

Op basis van deze studie en andere literatuurgegevens kunnen we besluiten dat telemonitoring van thuisbloeddrukmetingen leidt tot een statistisch significante verlaging van de systolische bloeddruk bij patiënten met ongecontroleerde hypertensie. De klinische relevantie en de duurzaamheid van deze winst, evenals de kosteneffectiviteit van deze methode moeten nog aangetoond worden.

Deze retrospectieve cohortstudie bevestigt het risico (verhoogde mortaliteit) van lagere bloeddrukwaarden bij 70-plussers met hypertensie en chronische nierinsufficiëntie. Bij chronische nierinsufficiëntie benaderen de streefwaarden het best de streefwaarden voor de algemene hypertensiepatiënt (140/90 mmHg).

Effect van een antihypertensieve behandeling bij 65-plussers

De Cort P.

Minerva 2014 Vol 13 nummer 3 pagina 28 - 29


Ondanks de belangrijke beperkingen bevestigt deze meta-analyse dat vermindering van de bloeddruk door een antihypertensieve behandeling bij 65-plussers met hypertensie, een gunstig effect heeft op harde eindpunten: globale en cardiovasculaire mortaliteit, CVA en hartfalen. Deze daling van het risico is evenredig aan de grootte van de daling van de systolische bloeddruk en in mindere mate van de diastolische bloeddruk. Deze studie laat niet toe om een uitspraak te doen over ideale streefwaarden van bloeddrukbehandeling bij deze doelgroep.

Antihypertensiva voor de preventie van diabetische nefropathie?

Vanhaeverbeek M.

Minerva 2014 Vol 13 nummer 1 pagina 2 - 3


Deze meta-analyse heeft methodologische beperkingen die de interpretatie bemoeilijken. De resultaten tonen het nut aan van ACE-I voor de preventie van micro- en macro-albuminurie en voor een daling in globale mortaliteit bij patiënten met type 1- of type 2-diabetes zonder initieel nierlijden, al dan niet met hypertensie en met een initieel zeer variabel risico. De meta-analyse laat niet toe om de effectgrootte te bepalen in functie van het initiële risico. Voor de andere hypertensiva waaronder de sartanen zijn deze effecten niet aangetoond.

Behandeling van hypertensie bij hoogbejaarden

De Cort P.

Minerva 28 02 2013


Deze open label opvolgstudie van de HYVET-studie suggereert dat een daling van totale en cardiovasculaire sterfte na 2 jaar actieve behandeling met indapamide en perindopril versus placebo behouden blijft wanneer de behandeling open label met 1 jaar verlengd wordt.

Minstens één antihypertensivum ’s avonds innemen?

Laekeman G.

Minerva 2012 Vol 11 nummer 1 pagina 6 - 7


Deze studie bij patiënten met goed gecontroleeerde type 2-diabetes en hypertensie zonder cardiovasculaire voorgeschiedenis, toont aan dat inname van minstens één antihypertensivum ’s avonds het aantal ernstige cardiovasculaire gebeurtenissen verlaagt. De studie laat echter niet toe om te bepalen welk antihypertensivum voor deze interventie in aanmerking komt.

De combinatietherapie van het nieuwere aliskiren met amlodipine geeft, zoals men logisch kan verwachten, een snellere initiële bloeddrukverlaging dan beide producten afzonderlijk bij mensen met een ernstige hypertensie zonder co-morbiditeit. Of deze vroegtijdige winst in bloeddrukdaling ook zal resulteren in minder klinische eindpunten kan met deze studie niet aangetoond worden.

De resultaten van deze studie wijzen op een gunstig effect op de evolutie van retinopathie na vier jaar intensieve glykemiecontrole (streefwaarde HbA1c <6%) en intensieve hypolipidemiërende behandeling (toevoeging van fenofibraat aan simvastatine), maar niet na intensieve hypertensiebehandeling (streefwaarde systolische bloeddruk <120 mmHg). We dienen deze resultaten wel te kaderen in het (al dan niet) globale voordeel van de drie behandelingsopties.

Combinatie- of monotherapie voor de behandeling van hypertensie?

De Cort P.

Minerva 2010 Vol 9 nummer 8 pagina 86 - 87


Deze meta-analyse van niet-recente studies toont aan dat een combinatie van antihypertensiva (thiaziden, bèta-blokkers, calciumantagonisten en ACE-inhibitoren) meer bloeddrukverlaging geeft dan een dosisverdubbeling van één van deze middelen bij patiënten zonder cardiovasculaire co-morbiditeit, maar met blijvende hypertensie onder monotherapie. Omwille van methodologische beperkingen zijn de resultaten van deze meta-analyse echter minder betrouwbaar.

Deze studie bij oudere patiënten met geïsoleerde systolische hypertensie en een verhoogd cardiovasculair risico toont een voordeel aan van de associatie van benazepril met amlodipine ten opzichte van benazepril met hydrochloorthiazide voor de preventie van cardiovasculaire gebeurtenissen. Door de methodologische beperkingen en door een verschil in bereikte bloeddrukdaling tussen beide behandelingsgroepen is elke conclusie voor de praktijk onmogelijk.

ADVANCE-studie bij patiënten met diabetes en voorkamerfibrillatie

Chevalier P.

Minerva 2010 Vol 9 nummer 1 pagina 10 - 10


Het voordeel van een striktere versus een minder strikte antihypertensieve behandeling bij diabetici was reeds bekend. Deze post-hoc analyse toont aan dat het voordeel in absolute cijfers waarschijnlijk nog groter is wanneer diabetes samengaat met voorkamerfibrillatie, wat het risico van cardiovasculaire gebeurtenissen verhoogt.

Bij patiënten met een hoog cardiovasculair risico en intolerantie voor ACE-inhibitoren toont deze TRANSCEND-studie geen statistisch significant voordeel aan van telmisartan, noch voor de primaire noch voor de secundaire samengestelde uitkomstmaat. De secundaire uitkomstmaat is dezelfde als de primaire uitkomstmaat van de HOPE-studie met ramipril. Wanneer we bij patiënten met een hoog cardiovasculair risico, als preventie van cardiovasculaire verwikkelingen, een geneesmiddel voorschrijven dat inwerkt op het renine-angiotensine systeem, blijven ACE-inhibitoren de eerste keuze. Of het toevoegen van deze geneesmiddelen aan plaatjesremmers, statines, … die voor deze indicatie meer onderbouwd zijn, bijkomende winst oplevert, moet nog op een correcte manier onderzocht worden.

Behandeling van hypertensie bij patiënten ouder dan tachtig jaar

De Cort P.

Minerva 2008 Vol 7 nummer 8 pagina 114 - 115


De HYVET-studie bij 80-plussers met niet-gecompliceerde hypertensie toont aan dat indapamide met vertraagde vrijstelling en eventuele toevoeging (bij onvoldoende effect) van perindopril, de totale mortaliteit en de incidentie van hartfalen reduceert. Deze studie includeert echter ouderen die relatief gezond zijn en etnisch verschillen van West-Europeanen. Toch kan deze behandelingsstrategie met een thiazide of een aanverwant diureticum, conform de huidige richtlijnen(6), met enige voorzichtigheid uitgebreid worden naar West-Europese 80-plussers.

Verband tussen antihypertensiva en diabetes?

De Cort P.

Minerva 2007 Vol 6 nummer 10 pagina 154 - 155


Deze netwerk meta-analyse toont geen statistisch significant verschil in het risico van ontwikkelen van diabetes bij de behandeling van hypertensie tussen ACE-I, de calciumantagonisten, bètablokkers en placebo. Enkel bij gebruik van diuretica is er een geringe toename van het risico. Gericht wetenschappelijk onderzoek naar het ontstaan van diabetes mellitus type 2 bij een antihypertensieve behandeling, in casu diuretica, en de eventuele klinische implicaties hiervan, is nodig. In afwachting hiervan blijven de Belgische richtlijnen en de besluiten van de consensusconferentie van kracht: laaggedoseerde thiazidediuretica zijn eerste keuze bij ongecompliceerde essentiële hypertensie. Bij type 2-diabetes zonder nierlijden zijn laaggedoseerde thiazidediuretica naast de ACE-I (en bij intolerantie hiervan de sartanen) eerste keuze.

Zijn ACE-inhibitoren en angiotensine-II-receptorantagonisten nierbeschermend?

Verpooten G.A.

Minerva 2006 Vol 5 nummer 10 pagina 157 - 159


Deze meta-analyse toont een gunstig effect van ACE-inhibitoren en angiotensine-II-receptorantagonisten op het optreden van nierfalen. Het effect is vermoedelijk te wijten aan de verlaging van de bloeddruk. Door de heterogeniteit van de geïncludeerde studies zijn de resultaten van de meta-analyse moeilijk te interpreteren. Een extra nierbescher-mend effect van ACE-inhibitoren en angiotensine-II-receptoranta-gonisten bij diabetici boven andere antihypertensiva is niet bewezen. Alleen bij patiënten met proteïnurie is aangetoond dat ze de progressie naar nierfalen kunnen afremmen.

Zijn ß-blokkers nog eerste keus bij primaire hypertensie?

De Cort P.

Minerva 2006 Vol 5 nummer 4 pagina 53 - 55


Deze meta-analyse over het gebruik van ß-blokkers bij patiënten met primaire hypertensie heeft ernstige methodologische tekortkomingen. Vooral de enorme heterogeniteit van de onderzochte populaties en het feit dat de uitkomsten niet zijn gecorrigeerd voor de bereikte bloeddrukdaling, maken het onmogelijk om hieruit waardevolle besluiten te trekken. Daarom lijkt het aangewezen om verder te steunen op eerder gepubliceerde en goed onderbouwde meta-analyses. Thiazidediuretica en ß-blokkers blijven een eerste keuze bij primaire ongecompliceerde hypertensie. Bij bejaarden is voorzichtigheid geboden bij gebruik van het hydrofiele atenolol.

De plaats van atenolol bij hypertensie

De Cort P.

Minerva 2005 Vol 4 nummer 9 pagina 150 - 152


De auteurs van deze meta-analyse waarschuwen voor een beperkt of zelfs nadelig effect van atenolol in de behandeling van bejaarde patiënten met hypertensie. Er zijn echter belangrijke methodologische beperkingen, waardoor deze conclusie in twijfel kan worden getrokken. De WVVH-Aanbeveling blijft daarom geldig: bij jonge patiënten met ongecompliceerde hypertensie zijn bèta-blokkers, naast thiazidediuretica een eerste keuze. Voor oudere patiënten is verder onderzoek noodzakelijk.

Hypertensiebehandeling baseren op thuismeting?

De Cort P.

Minerva 2005 Vol 4 nummer 5 pagina 80 - 82


Dit onderzoek toont aan dat door zelfmeting van de bloeddruk, vergeleken met conventionele bloeddrukmeting, een efficiëntere bloeddrukcontrole kan worden bereikt met minder medicatiegebruik en kosten. Conventionele bloeddrukmeting blijft de gouden standaard, maar zelfmeting van de bloeddruk kan een waardevol alternatief zijn bij de oppuntstelling en opvolging van hypertensiepatiënten.

Antihypertensiva: effect van lage dosissen en combinaties

De Cort P.

Minerva 2005 Vol 4 nummer 4 pagina 55 - 57


Deze meta-analyse toont aan dat bij patiënten met ongecompliceerde hypertensie, laaggedoseerde antihypertensiva een belangrijke daling van de bloeddruk kunnen geven met een reductie van het aantal ongewenste effecten. Antihypertensiva in een vaste combinatie hebben geen meerwaarde ten opzichte van elk van beide producten afzonderlijk. Bij het behandelen van een patiënt met ongecompliceerde essentiële hypertensie start de huisarts het best met een lage dosis van een eerstelijnsantihypertensivum (thiazide of ß-blokker). Bij onvoldoende respons wordt een ander antihypertensivum in lage dosis toegevoegd.

Diuretica blijven de eerste keus bij ongecompliceerde hypertensie

De Cort P.

Minerva 2004 Vol 3 nummer 2 pagina 29 - 31


De WVVH-Aanbeveling Hypertensie stelt dat laaggedoseerde (thiazide)diuretica en ß-blokkers eerste keus zijn bij de behandeling van ongecompliceerde hypertensie. De hier besproken meta-analyse onderschrijft de positie van laaggedoseerde diuretica, maar laat niet toe om een uitspraak te doen over de plaats van ß-blokkers.

Wanneer stoppen met antihypertensiva?

Christiaens T.

Minerva 2003 Vol 2 nummer 9 pagina 139 - 140


Op basis van de resultaten van deze studie lijkt het de moeite om te proberen een behandeling met antihypertensiva te stoppen, zeker bij patiënten jonger dan 75 jaar die goed geregeld zijn met één antihypertensivum. Een goede opvolging blijft nodig want het merendeel van de patiënten zal zijn medicatie moeten hervatten.

ACE-inhibitoren bij niet-diabetische nefropathie

De Cort P.

Minerva 2003 Vol 2 nummer 3 pagina 48 - 49


Nierinsufficiëntiepatiënten zonder diabetes,maar met proteïnurie en (secundaire) hypertensie, zullen waarschijnlijk supplementair voordeel trekken uit een behandeling met ACE-inhibitoren. Het betreft echter een groep patiënten die de huisarts enkel in samenspraak met de tweede lijn zal behandelen.

Bloeddrukdaling: de kern van cardiovasculaire risicoreductie

De Cort P.

Minerva 2003 Vol 2 nummer 1 pagina 14 - 15


Bij een hypertensieve patiënt is het belangrijk om de streefbloeddruk zo nauwkeurig mogelijk te bereiken. Hierbij zijn in geval van ongecompliceerde essentiële hypertensie, diuretica en ß-blokkers de eerste keuze.

Ballondilatatie bij renovasculaire hypertensie

Fagard R.

Minerva 2002 Vol 31 nummer 3 pagina 154 - 156


In geval van resistente vormen van hypertensie, dit wil zeggen hypertensieve patiënten bij wie behandeling met meerdere antihypertensiva geen bevredigende resultaten oplevert, is doorverwijzen naar de tweede lijn voor nader onderzoek aangewezen.

Moet wittejashypertensie bij ouderen worden behandeld?

De Cort P.

Minerva 2001 Vol 30 nummer 7 pagina 331 - 332


Enkele relevante besluiten voor de huisartsenpraktijk kunnen worden overwogen. Ten eerste is de behandeling van witte jas ISH niet nodig. Zelfs bij echte ISH moet medicamenteuze behandeling slechts worden overwogen bij een ambulante dag SBD (160 mm Hg. Daarom is het noodzakelijk om de diagnose van witte jas ISH te stellen en dit kan alleen gebeuren aan de hand van een ambulante methode van bloeddrukmeting. In de huisartsenpraktijk is hiervoor de thuismeting door de patiënt zelf door middel van een gevalideerd automatisch toestel de meest aangewezen methode.