Woordenlijst
Verklarende woordenlijst evidence-based practice. Verzameling van de belangrijkste epidemiologische en statistische termen in evidence-based practice. De woordenlijst wordt door de redactie van Minerva continu geüpdatet. De recentste online versie van dit handige boekje kan u hier als pdf downloaden (door te klikken op de cover).
Laatst gepubliceerd: augustus 2024
Deze schaal (Hamilton 1959) omvat veertien items die de symptomen gerelateerd aan paniekstoornissen, beschrijven. De test wordt afgenomen in de vorm van een semi-gestructureerd interview. Elk item wordt op een vijfpuntsschaal gescoord. De totale score geeft de ernst van de paniekstoornis aan. Somatische klachten vormen een belangrijk onderdeel van deze test, waardoor deze minder bruikbaar is in geval van somatische aandoeningen.
De HDRS biedt de mogelijkheid om de ernst van depressie in te schatten door middel van een semigestructureerd interview op basis van 17, 21 of 24 items. In de versie met 17 items komen de volgende items aan bod: depressieve stemming, zelfverwijten of schuldgevoelens, zelfmoordneiging, inslaapstoornis, doorslaapstoornis, vroeg ontwaken, interesse en activiteiten, vertraging, opwinding/agitatie, angst (psychisch), angst (lichamelijk), lichamelijk (gastro-intestinaal), lichamelijk (algemeen), seksuele belangstelling, hypochondrie, gebrek aan inzicht, gewicht. Van deze items kunnen er 17 beantwoord worden op 3-punts- (0 tot 2) of 5-puntsschalen (0 tot 4). Voor de 17-item lijst hanteert men de volgende afkapwaarden: score <8 = geen depressie; score ≥8 = residuele symptomen van depressie.
Met deze methode wordt aan iemand gevraagd om tijdens het uitvoeren van een taak te verwoorden welke gedachten bij hem/haar opkomen. Aan de hand van deze uitingen (verbalisaties) kan men de onderliggende denkactiviteiten of processen rechtstreeks afleiden zonder risico van verdraaiingen, interpretaties en/of vergissingen.
Rustpols + (inspanningspercentage * (maximale hartfrequentie – rustpols)). Bijvoorbeeld: een gevraagde inspanning van 80% geeft dan: 50 spm + (80% * (200 spm – 50 spm)) = 50 spm + 120 spm = 170 spm.
Hypertensie (1 p.), abnormale nier- en/of leverfunctie (1 of 2 p.), CVA (1 p.), bloeding (1 p.), labiele INR (1 p.), leeftijd > 65 jaar (1 p.), drugs en/of alcohol (1 of 2 p.). Maximum score = 9. Een score ≥ 3 betekent een verhoogd bloedingsrisico waardoor men bij het opstarten van een antitrombotische behandeling (vitamine K-antagonist of aspirine) de nodige maatregelen moet nemen en de patiënt regelmatig moet herevalueren (European Society of Cardiology 2010).
Dit is het (meestal gunstige) effect van een interventie op een onderzochte persoon, dat uitsluitend te wijten is aan het feit dat deze aan een onderzoek meedoet. De naam van dit effect is afgeleid van studies die in de jaren 1940 in een elektriciteitsfabriek in de Verenigde Staten (Hawthorne) werden uitgevoerd. Men onderzocht het effect van verlichting op de werkplek op de productiviteit van de werknemers en stelde vast dat ook in de controlegroep de prestaties verbeterden.
Vooreerst vraagt men de patiënt : « De meeste mensen ervaren moeilijkheden bij het innemen van medicatie, heb jij ooit moeilijkheden ondervonden bij de inname van jouw medicatie ? ». Wanneer de patiënt hier positief op antwoordt, wordt hem gevraagd hoeveel tabletten hij vergat in te nemen in de voorbije week of maand. Patiënten die verklaren >80% van de voorgeschreven medicatie te hebben ingenomen worden als therapietrouw beschouwd.
De HRR geeft de verhouding aan tussen de frequentie van twee risico’s; het risico is hier het risico van een resultaat bekomen met behulp van een berekening in functie van de overleving in een studie, met correctie voor sommige variabelen (bv. leeftijd en clusterrandomisatie)
De hazard ratio is een relatief risico van een uitkomst wanneer de analyse gebeurt met behulp van het Cox regressiemodel, dat toelaat een overlevingscurve te berekenen die rekening houdt met de invloed van co-variabelen en het feit dat niet elke persoon even lang aan het onderzoek heeft deelgenomen. De kans op een uitkomst noemt men een ‘hazard’ en de ‘hazard ratio’ is de verhouding van de hazard in de groep met co-variabelen en de groep zonder co-variabelen. Dit is gelijk aan het relatieve risico van een uitkomst op elk tijdstip.
Deze score meet moeilijkheden bij het uitvoeren van activiteiten in het dagelijkse leven en wordt door de patiënt zelf ingevuld. Er zijn acht vragen, met per vraag vier antwoordcategorieën. De score 0 staat voor ‘zonder moeite’ en score 3 betekent ‘onmogelijk’. Het totaal wordt gedeeld door acht en levert een totaalscore op tussen 0 en 3 (de Functional Disability Index).
Deze databank wordt samengesteld door de ‘NHS Centre for Reviews and Dissemination’ en bevat informatie en abstracts van ‘Healthcare Technology Assessments’. Deze zijn bedoeld om beleidsbeslissingen te onderbouwen.
Cochrane Library, Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR), Database of Abstracts of Reviews of Effectiveness (DARE), Cochrane Central Register of Controlled Trials (CENTRAL), NHS Economic Evaluation Database (NHSEED), Cochrane Methodology Register (CMR)
Deze vragenlijst om gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit te meten bevat acht domeinen (zicht, gehoor, spraak, mobiliteit, handvaardigheid, emotie, cognitie, pijn) die op een vijf- of zes-puntenschaal gescoord worden. De score varieert van -0,36 tot 1,00.
Deze databank bevat referenties vanaf 1975 tot heden op het gebied van health services technology, administratie en onderzoek. HealthSTAR wordt samengesteld door de National Library of Medicine en de American Hospital Association (AHA). Het aandachtsveld van HealthSTAR omvat zowel de klinische (patiënten uitkomsten, effectiviteit van interventies, etc.) als de niet-klinische aspecten van de gezondheidszorg (zoals gezondheidsadministratie, economie, planning en beleid). HealthSTAR is vrij op internet beschikbaar en is te raadplegen met behulp van Grateful Med.
Personen die reeds aan preventie doen hebben de neiging om gezonder te leven en nog meer preventieve maatregelen te treffen.
Healthy worker bias is een vorm van systematische vertekening die een rol speelt bij het extrapoleren van de resultaten. Wanneer de personen in de studie zijn gerekruteerd uit de actieve (werkende) populatie zijn de resultaten niet generaliseerbaar naar de algemene populatie die ook minder gezonde personen bevat.
Deze scorelijst kent telkens 0, 1 of 2 punten toe aan vijf criteria: anamnese weinig, matig tot sterk verdacht voor coronaire hartziekte; normaal ECG of ECG met niet-specifieke repolarisatiestoornis tot significante ST-afwijking; leeftijd ≤45 jaar, tussen 45 jaar en 65 jaar tot ≥65 jaar; geen risicofactoren (familiale voorgeschiedenis, diabetes mellitus, roken, obesitas, hypertensie, hypercholesterolemie) 1 of 2 risicofactoren tot ≥3 risicofactoren of voorgeschiedenis van atherosclerose; normale troponineconcentratie, >1x tot ≥3x de normale waarde. De globale score varieert van 0 tot 10.
Op basis van anamnestische en klinische gegevens, pathologische tekens op ECG, troponine-concentratie en echografische gegevens (linkerventrikel-ejectiefractie) schat men het risico op coronaire hartziekte laag, matig of hoog in.
Hedges’g is een maat om de effectgrootte te bepalen. Een Hedges’g=0,8 betekent dat de twee groepen met 0,8 standaarddeviatie van elkaar verschillen, wat wijst op een belangrijk effect. Een Hedges’g=0,2 komt overeen met een klein effect, een Hedges’g=0,5 met een matig effect.
Studies zijn homogeen wanneer ze onderling goed overeenkomen wat betreft onderzochte populatie, onderzoeksopzet en methode van analyseren. Studies zijn heterogeen wanneer ze van elkaar verschillen. Bij meta-analyses is het belangrijk dat de betrokken studies zo homogeen mogelijk zijn. Men kan testen op de aanwezigheid van statistische heterogeniteit tussen verschillende studies door kritische analyse van de in de studies toegepaste onderzoeksmethoden, door het plotten van de resultaten van de verschillende studies of met behulp van een statistische toets. De Q-toets of de Higgins I² worden hiervoor gebruikt.
HSROC is een samenvattende analytische methode gebruikt bij meta-analyses van diagnostische studies waarbij ROC curves (de sensitiviteit versus 1-specificiteit) van verschillende studies worden gepoold en waarbij de individuele studie- en de gepoolde uitkomsten worden weergegeven met een omvattend betrouwbaarheidsoppervlak in een nieuwe ROC curve.
In een histogram staan de waarden van de metingen uitgezet op de x-as. De hoogte van de blokken op de y-as geeft de frequentie aan.
Hoehn en Yahr publiceerden in 1967 een schaal om de progressie van de ziekte van Parkinson te beschrijven. Ze onderscheiden 5 stadia:
Stadium 1 (vroege fase): uitsluitend unilaterale betrokkenheid
Stadium 1,5 (vroege fase): unilaterale en axiale betrokkenheid
Stadium 2 (vroege fase): bilaterale of axiale betrokkenheid; geen balansstoornissen
Stadium 2,5 (vroege fase): milde bilateraal, maar herstel na de pull-test (meerdere stappen zetten bij de retropulsietest, maar toch niet vallen)
Stadium 3 (middenfase): bilateraal; lichte tot matige beperkingen in activiteiten; gestoorde houdingsreflexen; fysiek onafhankelijk
Stadium 4 (middenfase): ernstige beperkingen in activiteiten; nog wel in staat om zonder hulp te staan of te lopen
Stadium 5 (late fase): zonder hulp volledig bed- of rolstoelgebonden.
Deze index kan worden berekend volgens de volgende formule: nuchtere insuline in microU/L x nuchtere glykemie in mmol/L / 22,5. Een HOMA-index groter dan 2,4 is diagnostisch voor insulineresistentie. (Gariani K, Hagon-Traub I, Philippe J, Diabète de type 1 ou 2 ? ou autre ?, Rev Med Suisse 2009;5:1248-53)
Rekenkundig model om insulineresistentie (HOMA-IR) en β-celfunctie te kwantificeren (HOMA-β).
Studies zijn homogeen wanneer ze onderling goed overeenkomen wat betreft onderzochte populatie, onderzoeksopzet en methode van analyseren. Studies zijn heterogeen wanneer ze van elkaar verschillen. Bij meta-analyses is het belangrijk dat de betrokken studies zo homogeen mogelijk zijn. Men kan testen op de aanwezigheid van statistische heterogeniteit tussen verschillende studies door kritische analyse van de in de studies toegepaste onderzoeksmethoden, door het plotten van de resultaten van de verschillende studies of met behulp van een statistische toets. De Q-toets of de Higgins I² worden hiervoor gebruikt.
Met deze schaal spoort men aan de hand van antwoorden op veertien vragen angst en depressie op. De vragenlijst wordt door de patiënt zelf ingevuld. De test werd oorspronkelijk ontworpen voor (kanker)-patiënten opgenomen in het ziekenhuis, maar wordt ook in de ambulante praktijk gebruikt.
De functie van de nervus facialis wordt uitgedrukt in graad I (normaal) tot graad VI (totale uitval). De graad kan worden bepaald op basis van 1) het meten van de maximaal mogelijke bewegingsuitslag van het middelste deel van de wenkbrauw en de mondcommisuur of 2) de beschrijving van de faciale spierfunctie in rust en bij beweging.
Deze schaal meet parameters die gerelateerd zijn aan de gezondheidstoestand van een persoon: de functionele status, de percepties van gezondheid en de tevredenheid met de kwaliteit van het eigen leven.
Met de ‘Hopkins Symptom Checklist Depression’ schaal berekent men aan de hand van twintig vragen een score die correleert met de ernst van de depressie.
Deze 4-punten schaal meet de ernst van hyperhidrosis en de mate waarop de aandoening het dagelijkse leven van de patiënt beïnvloedt. Als antwoord op de vraag: “Hoe zou u de ernst van het overmatig zweten scoren?” krijgt de patiënt de keuze uit vier mogelijke antwoorden:
1. Mijn zweten is nooit merkbaar en interfereert nooit met mijn dagelijkse activiteiten.
2. Mijn zweten is te tolereren maar interfereert soms met mijn dagelijkse activiteiten. 3. Mijn zweten is bijna niet tolereerbaar en interfereert vaak met mijn dagelijkse activiteiten. 4. Mijn zweten is niet tolereerbaar en interfereert altijd met mijn dagelijkse activiteiten. De score varieert dus van 1 tot 4. (http://www.sweathelp.org/pdf/HDSS.pdf)
De Diabetes Control and Complication Trial (DCCT) onderscheidt 3 graden van hypoglykemie: lichte vorm, waarbij de symptomen makkelijk onder controle kunnen gehouden worden door de patiënt zelf; matige vorm, waarbij de patiënt zijn activiteiten moet stopzetten maar nog geen hulp nodig heeft, en tot slot de ernstige vorm waarbij de patiënt niet zelf in staat is de hypoglykemie (glykemie < 50 mg/dl) zonder hulp te behandelen, of waarbij snel verbetering optreedt na orale toediening van koolhydraten of na toediening van glucagon subcutaan of glucose intraveneus.
Een 'hypothese' is een veronderstelling die zodanig geformuleerd is dat deze op correctheid getoetst kan worden.