Woordenlijst
Verklarende woordenlijst evidence-based practice. Verzameling van de belangrijkste epidemiologische en statistische termen in evidence-based practice. De woordenlijst wordt door de redactie van Minerva continu geüpdatet. De recentste online versie van dit handige boekje kan u hier als pdf downloaden (door te klikken op de cover).
Laatst gepubliceerd: augustus 2024
De I² van Higgins berekent het percentage variatie tussen studies dat te wijten is aan heterogeniteit en niet aan toeval. Dit is belangrijk bij het poolen van verschillende studies in een meta-analyse. De I² is een maat voor de inconsistentie van de studieresultaten (‘inconsistency’). In tegenstelling tot de Q-test, is de I² niet afhankelijk van het aantal beschikbare studies. Bij benadering is bij een I² van 0 tot 40% de heterogeniteit waarschijnlijk niet belangrijk, van 30 tot 60% matig, van 50 tot 90% substantieel en van 75 tot 100% aanzienlijk.
De Minimum Data Set assessment instrument for Home Care (MDS-HC) wordt gebruikt om cognitieve en functionele beperkingen bij gezonde ouderen op te sporen. De IADL difficulty subscore gaat na hoeveel hulp er de voorbije 7 dagen nodig was om 19 taken uit te voeren, waaronder: eten bereiden, huishoudelijk werk doen, financiën beheren, gezondheidszorg, telefoneren, winkelen, reizen, zich kleden, persoonlijke hygiëne en baden. Voor elke component kan men scoren van 0=geen probleem tot 1=wat hulp nodig of het uitvoeren verloopt traag en moeizaam of 2=grote moeilijkheid. De totaalscore varieert dus van 0 tot 38. Hoe hoger de score, hoe meer afhankelijkheid.
De ‘International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems’ is een classificatiesysteem van diagnoses dat is ontwikkeld onder auspiciën van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het is verdeeld in 17 hoofdstukken die meer dan 12 000 verschillende categorieën bevatten. Iedere diagnose heeft een code van vier cijfers. Deze classificatie wordt gebruikt in epidemiologisch onderzoek en evaluatie van de gezondheidszorg. De tiende revisie (ICD-10) werd in 1993 geïntroduceerd en verving de ICD-9 uit 1976. Specifiek voor de eerste lijn bestaat er de ICPC.
ICPC is een internationaal classificatiesysteem, ontwikkeld voor gebruik in de eerste lijn. ICPC is samengesteld door het classificatiecomité van WONCA en bevestigd door de Wereldgezondheidsorganisatie. ICPC omvat drie elementen van het arts-patiënt contact: de ‘reason for encounter’ (RFE), de diagnose en het behandelplan. De codes kunnen worden vergeleken met ICD (International Classification of Disease)-codes voor gebruik in wetenschappelijk onderzoek. De ICPC-Drug Classification (1993) is compatibel met de ATC. De tweede versie, ICPC-2, is in 1998 gepubliceerd.
IMMPACT (Initiative on Methods, Measurement and Pain Assessment in Clinical Trials) is een consensus om het protocol, het verloop en de interpretatie van studies over chronische pijn te verbeteren. Meer bepaald wordt aanbevolen om zes hoofddomeinen aan te pakken: pijn, fysieke impact, psychologische impact, evaluatie van de winst door de proefpersonen en de tevredenheid over de behandeling, symptomen en ongewenste effecten, traject van de patiënten in het onderzoek.
Met deze schaal wordt nagegaan hoe frequent (0=nooit tot 4=dikwijls) zeven momenten van herbeleving (bijvoorbeeld nachtmerrie) en acht van verdringing (bijvoorbeeld er niet willen over spreken) voorkwamen in de zeven voorbije dagen. Hoe hoger de score, hoe groter de impact van de stress was.
Wanneer voor sommige variabalen gegevens ontbreken bij sommige personen, kunnen de resultaten van een analyse die tracht te bepalen welke variabelen het meest de resultaten beïnvloeden, vertekend worden. Statistici hebben verschillende technieken ontwikkeld, gebaseerd op de hypothese dat de gegevens bij toeval ontbreken: benaderingen gebaseerd op de likelihood ratio, gewogen schattingen of, meer gebruikt de meervoudige imputatie. Bij meervoudige imputatie worden de data meerdere malen geïmputeerd en wordt er rekening gehouden met de onzekerheid in de geïmputeerde waarde.
De incidence rate ratio is de verhouding tussen de cumulatieve incidentie van een gebeurtenis in twee groepen. Dit getal wordt op dezelfde manier geïnterpreteerd als een odds ratio.
Incidente kosten zijn kosten die over een bepaalde tijdspanne (duur van de ziekte, gehele levensduur,...) worden berekend
De 'incidentie' is het aantal nieuwe zieken of ziekten in een populatie over een bepaalde periode (meestal één jaar). De incidentie kan op twee manieren worden weergegeven: als cumulatieve incidentie of als incidentiecijfer. De cumulatieve incidentie (syn: 'risico') is de 'proportie' van het aantal personen in een populatie dat binnen een bepaalde tijdsperiode een ziekte ontwikkelt. De cumulatieve incidentie berekent men door het aantal nieuwe gevallen tijdens de onderzoeksperiode te delen door het aantal personen zonder de ziekte in de populatie in het begin van de onderzochte tijdsperiode. Bijvoorbeeld, in een populatie van 10.000 personen worden gedurende één jaar twee nieuwe gevallen van coloncarcinoom vastgesteld; de (cumulatieve) incidentie van coloncarcinoom in deze populatie is dus 2 per 10.000 per jaar. Het incidentiecijfer wordt berekend door het aantal nieuwe zieken in een bepaalde periode te delen door de ‘populatie at risk’. De populatie at risk wordt bepaald door het totaal aantal tijdseenheden dat alle personen in het onderzoek het risico liepen om de ziekte te ontwikkelen, zoals per 1.000 patiëntjaren. Bijvoorbeeld, in een studie over het optreden van ernstige gastrointestinale bloedingen bij gebruik van NSAID’s worden bij 16 patiënten gastrointestinale bloedingen vastgesteld. De duur van de studie is 9 maanden, maar niet alle patiënten worden even lang opgevolgd. Men telt de duur van follow-up van alle patiënten bij elkaar op en komt tot een totaal van 8.000 patiëntjaren; het incidentiecijfer in deze populatie is dus 16/8.000 of 2/1.000 patiëntjaren.
Inclusiecriteria beschrijven de voorwaarden waaraan personen (patiënten) moeten voldoen om opgenomen te worden in de studie. Deze criteria moeten bij het begin van de studie worden gedefinieerd.
Deze schaal wordt gescoord van 0 tot 100, waarbij een hogere score een negatiever effect op de kwaliteit van leven aanduidt.
Deze bias ontstaat wanneer de indextest geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt van de referentietest. Daardoor zal het aantal vals-negatieven dalen en de sensitiviteit toenemen.
Dit is de verhouding van het verschil in kosten van twee verschillende interventies en het verschil in effect van dezelfde twee interventies.
De index case is de eerste patiënt die onder de aandacht van de onderzoeker komt (bijvoorbeeld bij het uitbreken van een epidemie). De indexgroep is de groep die de te onderzoeken interventie krijgt in een RCT of die aan de te onderzoeken risicofactor is blootgesteld in een cohortonderzoek of case-control onderzoek.
Studie die als referentie geldt (vaak omdat ze de eerste is over een onderwerp), meer bepaald bij medisch onderzoek.
Dit is een vorm van selectiebias. Geneesmiddelen worden voorgeschreven met een bepaalde klinische reden of indicatie. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat personen met een bepaalde comorbiditeit sneller aan de indicatie voldoen dan andere personen zonder een bepaalde comorbiditeit. Het effect van het geneesmiddel kan dan vertekend worden door deze comorbiditeit.
Hierbij gaat men uit van bijvoorbeeld de leeftijdspecifieke sterftecijfers van een standaardpopulatie en past deze toe op de onderzoekspopulatie. Deze methode gebruikt men als de leeftijdsverdeling van de overlijdens wel bekend is, maar de leeftijdspecifieke sterftecijfers van de onderzoekspopulatie niet bekend zijn. Men berekent het aantal overlijdens dat in de onderzoekspopulatie is te verwachten met behulp van de leeftijdspecifieke sterftecijfers in de standaardpopulatie. De te verwachten overlijdens worden opgeteld (dit is het aantal overlijdens dat verwacht wordt als de onderzoekspopulatie een zelfde leeftijdsverdeling zou hebben als de standaardpopulatie). Vervolgens wordt het waargenomen aantal overlijdens gedeeld door het te verwachten aantal overlijdens. Het resultaat is de Standardised Mortality Ratio (SMR). Dit getal wordt meestal als percentage weergegeven (vermenigvuldigd met 100). Een SMR van 1,5 of 150% wil zeggen dat in de onderzoekspopulatie het sterftecijfer 50% hoger ligt dan in de standaardpopulatie.
Bij inductie tracht men, uitgaande van observaties of andere data, hypothesen of theorieën te formuleren die onderzocht kunnen worden. Dit in tegenstelling tot deductie, waarbij de theorie het uitgangspunt is.
Bij inductieve codering hangt de codering af van de antwoorden die gegeven worden. Men noemt dit ook wel open codering.
Wanneer er een fout optreedt in een meting van te onderzoeken parameters of classificatie van patiënten spreekt men van informatiebias. De fout kan optreden bij de onderzoeker bv. door het ontbreken van een eenduidige definitie van de parameters. De fout kan ook de te wijten zijn aan de informatie die de patiënt geeft, bv. een belangrijk gegeven vergeten te vermelden.
De vrijwillig verkregen toestemming van een persoon of een verantwoordelijke (bijvoorbeeld ouder of voogd) voor deelname aan een studie of interventieprogramma noemt men informed consent. De persoon in kwestie moet duidelijk ingelicht zijn over het doel, de methode, de procedure, de voordelen en de risico’s en, indien van toepassing, over de graad van onzekerheid van de uitkomst. In de meeste studies wordt een schriftelijke toestemming gevraagd. Enkele essentiële criteria van informed consent zijn: kennis en begrip van bovenstaande, dit dient expliciet te worden nagegaan; de toestemming dient onbeïnvloed te zijn gegeven; het recht op intrekken van de toestemming op elk moment in de studie of interventie moet duidelijk zijn meegedeeld; men dient na te gaan of de persoon dit alles goed heeft begrepen.
Inhoudsvaliditeit veronderstelt dat er antwoord wordt gegeven op twee vragen, namelijk of het meetinstrument inderdaad meet wat we willen meten, en of alle dimensies of potentiële waarden van het te meten begrip vertegenwoordigd zijn in het meetinstrument. Een meetinstrument heeft een sterkere content validity naarmate gebruik ervan meer betekenisvolle meetresultaten geeft. Al te veel resultaten in de categorie ‘overige’ verminderen de validiteit.
validiteit, begripsvaliditeit, criteriumvaliditeit, face validity, externe validiteit, interne validiteit
Dit is de periode zonder behandeling vooraleer een studie start. De gegevens over deze studiefase zijn zelden bruikbaar bij het beoordelen van het resultaat. Ze kunnen wel waardevol zijn om te weten welke patiënten niet in aanmerking kwamen voor de studie of therapie-ontrouw waren. Deze fase wordt ‘washout’ periode genoemd wanneer patiënten de behandeling die ze namen vóór ze in de studie stapten, stopzetten.
De Insomnia Severity Index (ISI) is een door de patiënt zelf in te vullen gevalideerde vragenlijst, bestaande uit 7 items over hoe de patiënt zijn slapeloosheid de voorbije twee weken ervaren heeft: slaaplatentietijd, slaapduur, tevredenheid met huidig slaappatroon, interferentie met dagelijks functioneren, inschatten van beperking als gevolg van het slaapprobleem, graad van last of bezorgdheid veroorzaakt door het slaapprobleem. Elk item krijgt een score van 0 tot 4 en de globale ISI-score varieert van 0 tot 28.
Analyse gebaseerd op een causaal model dat rekening houdt met (al dan niet gemeten) vertekenende factoren. De geïncludeerde variabelen in deze studie zijn: leeftijd, ras, comorbiditeit, kankerstadium, differentiatiegraad, inkomen, woonomstandigheden, burgerlijke staat, jaar van diagnose.
‘Integratief’ verwijst naar het feit dat de auteurs zochten naar zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek, alsook ander gepubliceerd materiaal om zo breed mogelijk relevante informatie over het onderwerp terug te vinden.
Integratieve therapie is een combinatie van verschillende vormen van psychotherapie. Binnen deze stroming gaat men er van uit dat aangezien elke persoon anders is, verschillende aanpakken telkens vereist zijn. Elementen uit andere psychotherapeutische stromingen worden hierbij dus gecombineerd.
Bij een intention-to-diagnose-analyse worden alle personen die in aanmerking komen voor een diagnose opgenomen in de analyse, ongeacht of die bij hen is gesteld en zonder rekening te houden met andere elementen. Deze vorm van analyseren is vergelijkbaar met de intention-to- treat-analyse.
Bij een intention-to-screen-analyse worden alle personen die in aanmerking komen voor een screeningsprogramma opgenomen in de analyse, ongeacht of zij hieraan hebben deelgenomen en zonder rekening te houden met andere elementen. Deze vorm van analyseren is vergelijkbaar met de intention to treat analyse.
Volgens het 'intention-to-treat-principe' worden in een interventiestudie na toewijzing de onderzoeksgroepen niet meer gewijzigd. Dit betekent dat alle patiënten die aan een groep zijn toegewezen, worden betrokken in de analyse, ongeacht of zij de toegewezen behandeling gevolgd of voltooid hebben.
De INTERHEART risicoscore is een score voor het voorspellen van het risico van acuut myocardinfarct en is bruikbaar in alle werelddelen. Een score van 0 tot 9 geeft een gering risico aan, een score van 10 tot 15 een matig risico en een score van 16 of meer (tot 49) een verhoogd risico. De scorelijst bestaat uit de volgende items: persoonlijke en familiale medische anamnese, tabagisme, stress, fysieke activiteit, voeding en abdominale obesitas. De risicoscore heeft een goede prognostische waarde bij patiënten die in het ziekenhuis terechtkomen voor precordiale pijn, de populatie waarvoor ze ontwikkeld is.
De interkwartiele afstand is een maat voor de spreiding van waarnemingen in een studie. Dit is het verschil tussen de derde en de eerste kwartiel (P75 en P25) en beschrijft de grenzen waartussen de middelste 50% van de waarnemingen liggen.
De ernst van de erectiele dysfunctie wordt gewoonlijk gescoord aan de hand van de ‘International Index of Erectile Function questionaire (IIEF). Die bestaat uit verschillende te scoren domeinen zoals erectiele functie, functioneren van het orgasme, gemeenschap tevredenheid, seksueel verlangen en algemene tevredenheid. Aan de hand van het antwoord op vijf vragen betreffende de kwaliteit van de erectie tijdens seksuele activiteit wordt een index met maximale score van 25 opgesteld. Een score lager dan 21 wordt beschouwd als erectiele disfunctie.
Een vragenlijst over kniespecifieke symptomen, functie en sportactiviteit; de globale score varieert van 0 (= slechtste kniefunctie) tot 100 (= geen beperkingen in kniefunctie).
Internationale genormaliseerde protrombinetijd ratio. Dit is een schaal die onder andere wordt gebruikt om het effect van antistollingstherapie weer te geven. De INR wordt als volgt berekend: inr = (pp/ np)ISI, waarbij pp en np de prothrombinetijd weergeven (in seconden) voor respectievelijk de patiënt en een normale onbehandelde persoon. De macht ISI is een constante, afhankelijk van het gebruikte testsysteem.
Body mass index-curves vastgesteld voor kinderen van 2 tot 18 jaar op basis van een representatieve steekproef van kinderen uit 6 verschillende landen. Ze worden gebruikt om voor elke leeftijdsgroep een drempelwaarde voor overgewicht en obesitas vast te stellen.
De IPSS is een internationale vragenlijst voor het evalueren van de ernst van prostaatklachten en het effect op de levenskwaliteit. De totaalscore kan variëren van 0 tot 35 punten. Een totaalscore van 0 tot 7 wijst op lichte klachten, 8 tot 19 op milde klachten en 20 tot 35 op ernstige klachten.
De ISUP-classificatie voor prostaatkanker is gebaseerd op de Gleason-score, maar is ontworpen om de interpretatie te vergemakkelijken en de prognostische betrouwbaarheid te verbeteren.
De internationale classificatie van reflux bestaat uit vijf graden met stijgende ernst, op basis van de cystografie: graad 1: reflux alleen in de ureter; graad 2: reflux tot in de nier, zonder dilatatie; graad 3: dilatatie van de ureter en van het nierbekken; geen of zeer lichte dilatatie van de calices; graad 4: dilatatie van de ureter, het nierbekken en de calices, waarin de papillaire impressies nog wel zichtbaar zijn; graad 5: zeer sterke dilatatie van de ureter, het nierbekken en de calices, waarvan het merendeel geen papillaire impressies meer toont.
Een onderzoek heeft een goede interne validiteit als de verschillen tussen de onderzoeksgroepen uitsluitend aan het effect van de onderzochte interventie te wijten zijn en niet aan het meetinstrument of de studieopzet. Interne validiteit is belangrijk wanneer we uitspraken willen doen over oorzaak-gevolg relaties, zoals in experimenteel onderzoek. De kernvraag voor interne validiteit is of het gevonden resultaat kan worden toegeschreven aan de interventie en niet aan andere mogelijke oorzaken voor dit resultaat.
validiteit, begripsvaliditeit, inhoudsvaliditeit, criteriumvaliditeit, face validity, externe validiteit
Een intervalschaal heeft geen vast nulpunt en de afstand tussen de verschillende waarden is overal gelijk (bijvoorbeeld temperatuur in graden Celsius of resultaten van een psychologische test). Een intervalschaal levert scores op en geeft informatie over identiteit.
De fout kan liggen bij de onderzoeker, wanneer bijvoorbeeld geen eenduidige definities van de onderzoeksparameters zijn vastgelegd.
De inverse-variantiemethode wordt zo genoemd omdat het gewicht dat aan elke studie wordt toegekend, wordt gekozen als het omgekeerde van de variantie van de effectschatting (d.w.z. 1 over het kwadraat van de standaardfout). Aan grotere studies, die kleinere standaardfouten hebben, wordt dus meer gewicht toegekend dan aan kleinere studies, die grotere standaardfouten hebben. Deze keuze van weging minimaliseert de onnauwkeurigheid (onzekerheid) van de gepoolde effectschatting.
Met deze schaal bepalen de onderzoekers de ernst van huidaandoeningen. In geval van atopische dermatitis varieert ze van 0=geen inflammatie, 1=nauwelijks merkbaar erytheem en nauwelijks voelbare papels, 2=mild erytheem en milde papels, niet nattend en korstenvrij tot 3, 4, en 5=zeer ernstig erytheem met papels, nattend en met korsten. In geval van rosacea varieert ze van 0=geen symptomen tot 4=meer dan 20 papels, pustels of nodules. De ernst van psoriasis gaat van zeer ernstig (4) tot volledig verdwenen (0).
IPA is een databank die wordt samengesteld door de American Society of Health-System Pharmacists. Deze databank bevat referenties uit farmaceutische, medische en gezondheidszorgtijdschriften wereldwijd vanaf 1970. Actualisering gebeurt viermaal per jaar. De IPA is alleen voor abonnees toegankelijk.
Deze gevalideerde vragenlijst evalueert de ernst van prikkelbaredarmsyndroomsymptomen in de afgelopen 10 dagen. Ze peilt naar de ernst van abdominale pijn, abdominale distentie, ontevredenheid over de defecatie en interferentie met de levenskwaliteit. Om de verschillende items te scoren gebruikt men een visuele analoge schaal. De score varieert van 0 (geen klachten) tot 500 (ernstige klachten). Een score <175 wordt beschouwd als milde, tussen 175 en 300 als matige en >300 als ernstige prikkelbaredarmsyndroom.
Deze Hachinski-schaal kwantificeert enkele elementen uit de anamnese en het onderzoek die relevant zijn voor vasculaire dementie.
International Society on Thrombosis and Haemostasis
Website te raadplegen op: http://www.isth.org/
(http://www.isth.org/?page=reference_tools)
De International Society for Traumatic Stress Studies is een internationale interdisciplinaire professionele organisatie die de vooruitgang en de uitwisseling van kennis over traumatische stress bevordert. Het kennisdomein omvat inzicht in de omvang en de gevolgen van blootstelling aan trauma, preventie van traumatische gebeurtenissen en beperking van de gevolgen ervan en belangenbehartiging op het gebied van traumatische stress. Beschikbaar op: https://istss.org/home