Woordenlijst
Verklarende woordenlijst evidence-based practice. Verzameling van de belangrijkste epidemiologische en statistische termen in evidence-based practice. De woordenlijst wordt door de redactie van Minerva continu geüpdatet. De recentste online versie van dit handige boekje kan u hier als pdf downloaden (door te klikken op de cover).
Laatst gepubliceerd: augustus 2024
Op deze vragenlijst duidt de verzorger aan in welke mate een patiënt in de afgelopen twee weken vijftien activiteiten van het dagelijkse leven kon uitvoeren. De score varieert van 0 tot 60.
Aan de deelnemers wordt gevraagd aan welke gerandomiseerde groep ze denken toegewezen te zijn toegewezen; de index varieert tussen -1 en +1 met 0=succesvolle blindering; een positieve waarde betekent meer juiste antwoorden dan verwacht door toeval; hoe positiever, hoe meer deelnemers waarbij de blindering niet gelukt is.
Type 1: bloeding waarvoor geen behandeling door een professionele zorgverlener nodig is.
Type 2: bloeding waarvoor medische zorg of hospitalisatie nodig is, zonder dat een heelkundige ingreep vereist is.
Type 3a: bloeding met een daling van hemoglobine van 3 tot 5 g/dl en/of waarvoor transfusie vereist is.
Type 3b: bloeding met een daling van hemoglobine van 5 g/dl; harttamponade; bloeding waarvoor heelkundige ingreep vereist is (exclusief tanden, neus, huid en hemorrhoïden); bloeding waarvoor toediening van intraveneuze vaso-actieve geneesmiddelen nodig is.
Type 3c: intracraniële bloeding.
Type 4: bloeding in kader van CABG; perioperatieve intracraniële bloeding binnen de 48 uur; heringreep om een bloeding te controleren na het sluiten van een sternotomie; transfusie met 5 units volbloed of packet cells binnen een periode van 48 uur.
Type 5a: fatale bloeding klinisch waarschijnlijk (zonder autopsie)
Type 5b: fatale bloeding zeer waarschijnlijk wegens de ernst of bevestigd door autopsie of beeldvorming.
Deze score laat toe de capaciteiten te meten op het vlak van verplaatsing (0= onmogelijk tot 3= autonoom) en op het vlak van mobiliteit (0= immobiel tot 3 = autonoom).
Een maat voor de zelfredzaamheid van een geriatrische patiënt. De Barthel-index wordt bepaald met behulp van een ADL-vragenlijst ('algemene dagelijkse levensverrichtingen'). De score varieert van 20=onafhankelijkheid tot 0=volledig hulpbehoevend.
De BDI onderzoekt bij symptomatische patiënten de ernst van dyspnoe op een bepaald moment aan de hand van 3 componenten: functionele beperking, mate van inspanning en taakomvang. De score op iedere component varieert van 0 (zeer ernstig) tot 4 (geen belemmering). De totale score varieert van 0 (zeer ernstige dyspnoe) tot 12 (geen dyspnoe).
In een gerandomiseerde gecontroleerde studie (RCT) verwijst de term baselineperiode (of baseline period) naar de initiële fase van de studie waarin basisgegevens worden verzameld voordat de interventie of behandeling wordt gestart.
Bayes (1702-1761) was een wiskundige die de basis legde van wat nu de ‘Bayesiaanse statistiek’ wordt genoemd. Hierbij ligt de nadruk op het combineren van nieuwe informatie met bestaande informatie om te komen tot een betere inschatting van kansen. De stelling van Bayes (“Bayes’ theorem”), een formule voor het combineren van voorwaardelijke kansen, vindt een toepassing in de klinische besliskunde. Deze formule maakt het mogelijk om de predictieve waarde van een testuitslag (a posteriorikans) te berekenen uit de sensitiviteit en specificiteit van de test en het prevalentiecijfer in een groep (a priorikans). Belangrijk is dat de kans op een bepaalde ziekte bij gegeven symptomen niet alleen afhangt van de aard van de symptomen, maar ook van de frequentie van de aandoening in de betrokken populatie. Uitkomsten van Bayesiaanse berekeningen worden uitgedrukt in odds.
Een klassiek betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op geobserveerde waarden. Een Bayesiaans betrouwbaarheidsinterval of geloofwaardigheidsinterval integreert a priori de contextuele gegevens die specifiek zijn aan een probleem; het gaat hier dus om een waarschijnlijkheidsinterval op basis van de a posteriori verdeling.
Een "systematische review met meta-analyse" van meerdere onderzoeken voor een specifieke indicatie (bv. arteriële hypertensie) kan zijn beperkingen hebben als er geen direct vergelijkend onderzoek beschikbaar is tussen alle mogelijke behandelingen. Bij een indirecte vergelijking kan men de resultaten vergelijken van 2 studies, van 2 verschillende meta-analyses, of van studie-armen uit verschillende onderzoeken. Bij dergelijke vergelijkingen is er een risico van vertekening. Dit kan verholpen worden door 2 interventies te vergelijken die zelf vergeleken werden met eenzelfde interventie. Een netwerk meta-analyse groepeert de resultaten van directe en indirecte vergelijkingen. Een "Bayesiaanse netwerk meta-analyse" is een analysemethode volgens de Bayesiaanse statistiek op basis van de geloofwaardigheid van de hypothesen. De resultaten worden uitgedrukt in Odds Ratio met een 95% geloofwaardigheidinterval (credibiliteitsinterval – CrI).
Deze vragenlijst peilt naar 14 items in verband met somatische symptomen (gevoelloosheid/tintelingen, warmtegevoel, benen wiebelen, lichthoofdigheid, hartbonzen, onstabiel gevoel, wankelen, trillende handen, moeilijk kunnen ademen, dyspepsie, zwakte, warm-koud gevoel) en 7 items in verband met cognitieve symptomen (niet kunnen ontspannen, angst voor het ergste, bang zijn om bang te zijn, nerveus zijn, geschokt voelen, angst om controle te verliezen, angst om dood te gaan, bevreesd zijn) die geassocieerd zijn met angst. Elk item wordt gescoord op een 4-punten Likert schaal van 0 (niet aanwezig) tot 3 (in ernstige mate aanwezig). Een totale score van 0 tot 21 betekent weinig angst, 22 tot 35 matige angst en >36 potentieel problematische angst.
Deze schaal (Beck 1961) is ontwikkeld voor drie doeleinden: als screeningsinstrument voor het opsporen van depressie, om de ernst van een eerder gediagnosticeerde depressie vast te stellen en om de effectiviteit van therapeutische interventies op te volgen. De schaal bestaat uit 21 items (score 0-3) die vooral de cognitieve (en niet de affectieve of somatische) aspecten van depressie benadrukken.
De BDI-II is een korte zelfrapportagevragenlijst voor het meten van de ernst van depressie bij volwassenen en adolescenten ouder dan 13 jaar. De score varieert van 0 tot 63, met 0-13 als milde, 14-19 als matige en 29-63 als ernstige depressie.
Er is sprake van behandelingsbias wanneer een onderzoeksgroep een bepaalde supplementaire aanpak geniet of bijkomende medische zorgen krijgt.
‘Behavioural pathology in Alzheimer’s disease’: met deze schaal evalueert de hulpverlener zeven gedragssymptomen en de impact ervan op zichzelf en de patiënt.
Hierbij vermelden auteurs van een publicatie de persoonlijke financiële of andere belangen die de resultaten of de interpretatie van hun studie eventueel hebben kunnen beïnvloeden.
Dit instrument evalueert de impact van benigne prostaathypertrofie op de levenskwaliteit. Deze score varieert van 0 tot 13 waarbij hogere scores overeenkomen met meer last. Een verandering van 0,5 wordt als klinisch relevant beschouwd. (Barry MJ, Williford WO, Chang Y, et al. Benign prostatic hyperplasia specific health status measures in clinical research: how much change in the American Urological Association symptom index and the benign prostatic hyperplasia impact index is perceptible to patients? J Urol 1995;154:1770-4. DOI: 10.1016/s0022-5347(01)66780-6)
bevat 14 items die het evenwicht tijdens sta- en transfervaardigheden middels een 5-punt schaal meten. De test vereist het handhaven van evenwicht in verschillende uitgangshoudingen (staan, zitten) met verschillende opdrachten, die zowel functies van de onderste extremiteit als ook functies van de bovenste extremiteit testen. Van dit instrument is een originele en Parkinson-specifieke versie beschikbaar. Deze test evalueert het evenwicht en bestaat uit 14 test-items. De items worden gescoord op een 5-punts 'ordinale schaal' (0-4 punten). In totaal zijn 56 punten te behalen. Betrouwbaarheid, 'validiteit' en 'responsiviteit' van deze test zijn aangetoond. Met deze schaal kan een inschatting worden gemaakt van de valkans van patiënten met een CVA. Zo blijken scores van <45 punten bij ouderen gepaard te gaan met een 'verhoogde kans' op vallen.
Dit is een vorm van cognitieve bias. Het benadrukt dat een studie gebaseerd werd op de gemakkelijkst toegankelijke informatie.
In een klinische studie kan men zelden de gehele populatie onderzoeken. Meestal moet men zich beperken tot een kleinere groep binnen de gehele populatie (een steekproef). Op grond van het resultaat in de steekproef wil men uitspraken doen over eigenschappen van de gehele populatie. Het betrouwbaarheidsinterval geeft het gebied van waarden aan, waarbinnen de werkelijke waarde in de populatie met een zekere graad van waarschijnlijkheid ligt. Meestal wordt een waarschijnlijkheid van 95% gebruikt. Dit betekent dat, wanneer we het onderzoek 100 maal in dezelfde populatie met verschillende steekproeven zouden herhalen, 95 van de herhalingen een resultaat geven dat binnen het interval ligt. Dit noemen we een 95% betrouwbaarheidsinterval (95% BI). Het betrouwbaarheidsinterval zegt iets over de nauwkeurigheid van de in de studie gevonden waarden. De onder- en bovengrens van het betrouwbaarheidsinterval worden de nauwkeurigheidsmarges of betrouwbaarheidsgrenzen genoemd. Hoe dichter die grenzen bij elkaar liggen, dus hoe kleiner het interval, des te nauwkeuriger is de schatting van het werkelijke effect. Het betrouwbaarheidsinterval hangt af van de variabiliteit (in de vorm van de standaarddeviatie) en de grootte van de steekproef (het aantal personen in de onderzoekspopulatie). Hoe groter de steekproef, des te smaller is het betrouwbaarheidsinterval.
BN A: meerdere RCT’s van goede kwaliteit met een voldoende groot aantal deelnemers. BN B: RCT’s met een beperkt aantal patiënten, post-hoc of subgroepanalyse, meta-analyse van RCT’s. BN C: niet-gerandomiseerde en observationele studies. BN D: advies van een concensusgroep.
Wanneer 'bias' of vertekening optreedt wijken de resultaten of de interpretatie van een onderzoek af van de werkelijkheid door een systematische fout. Vertekening kan optreden als gevolg van een fout in elk van de stappen van een onderzoek zoals bij de opzet van de studie, bij het verzamelen van de gegevens, het analyseren, het interpreteren van de resultaten en het publiceren.
Dit is een vorm van vertekening die kan optreden wanneer onderzoekers bij de publicatie niet de volledige resultaten vermelden. Voorbeelden: onderzoekers vermelden alleen de statistisch significante resultaten, of vermelden andere primaire uitkomstmaten dan deze die voorzien zijn in het protocol, of vermelden de vastgestelde ongewenste effecten niet.
Uitputting van vatbare patiënten is een vorm van selectiebias. Het gaat om een situatie waarin proefpersonen die op langere termijn worden blootgesteld (bijvoorbeeld aan een medicijn) een lagere kans hebben om de bestudeerde gebeurtenis te vertonen.
Aangepaste versie van de Faces Pain Scale (Bieri 1990) met een serie van zes gezichten die aantonen hoeveel pijn men kan hebben (van helemaal geen pijn tot zeer veel pijn) met een score van 0 tot 10 punten (twee punten bij of minder per gezicht).
Een blinde uitkomstevaluatie houdt in dat het klasseren of benoemen van de uitkomsten wordt uitgevoerd door personen, die niet op de hoogte zijn van de groep waarin de patiënten zijn ingedeeld.
In experimenteel onderzoek spreekt men van blindering wanneer de betrokkenen of de beoordelaars van het effect niet op de hoogte zijn van de toegewezen behandeling(en). Deze procedure wordt onder meer toegepast bij interventiestudies (RCT’s) om te voorkomen dat de uitkomst van het onderzoek wordt beïnvloed.
Onafhankelijke risicofactoren voor bloedingen bij patiënten gehospitaliseerd voor een interne pathologie (OR en 95% BI). Actief gastroduodenaal ulcus OR 4,15 en 95% BI van 2,21 tot 7,77; Hemorragie in de voorbije drie maanden OR 3,64 en 95% BI van 2,21 tot 5,99; Bloedplaatjes <50 x 109/L OR 3,7 en 95% BI van 1,84 tot 6,18; Leeftijd ≥85 jaar (versus <40 jaar) OR 2,96 en 95% BI van 1,43 tot 6,15; Leverinsufficiëntie (INR >1,5) OR 2,18 en 95% BI van 1,10 tot 4,33; Ernstig nierlijden (GFR < 30 ml/min/m²) OR 2,14 en 95% BI van 1,44 tot 3,20; Opname op intensieve zorgen OR 2,10 en 95% BI van 1,42 tot 3,10; Centrale veneuze catheter OR 1,85 en 95% BI van 1,18 tot 2,90; Reumatologische aandoening OR 1,78 en 95% BI van 1,09 - 2,89; Actieve kanker OR 1,78 en 95% BI van 1,20 - 2,63; Man OR 1,48 en 95% BI van 1,10 tot 1,9. De auteurs van de richtlijn stellen voor om een verhoogd bloedingsrisico vast te leggen als verschillende risicofactoren aanwezig zijn of als patiënten één van de drie risicofactoren vertonen met een OR >3.
De populatie wordt verdeeld in kleine blokken. Binnen elk blok randomiseert men beide behandelingen. Op deze manier vergroot men de kans dat de patiëntkarakteristieken tussen beide interventiegroepen gelijk zijn.
Deze index duidt op de ernst van respiratoir falen en is gebaseerd op de BMI, een looptest, spirometrische waarden en een index voor dyspnoe. De score kan variëren van 0 tot 10 met toename van de ernst bij een hogere score.
Dit is een maat die de relatie tussen lengte en gewicht uitdrukt. De BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht te delen door het kwadraat van de lichaamslengte (kg/m²). Een BMI van 20-25 kg/m² is gedefinieerd als een normaal lichaamsgewicht, <20 kg/m² duidt op ondergewicht en >25 kg/m² op overgewicht. Deze maat wordt vooral in de Engelstalige literatuur gebruikt i.p.v. de Quetelet-index (lichaamsgewicht in kg gedeeld door lichaamslengte in meter).
De botdichtheid wordt gebruikt als indicatie voor het bestaan van osteoporose. De meting van botdichtheid kan met behulp van verschillende instrumenten en op verschillende plaatsen in het lichaam (onder andere heup en wervelkolom) worden gemeten. Het resultaat van een botdichtheidsmeting wordt meestal uitgedrukt als een T-score of als een Z-score
Wanneer men in een studie meerdere uitkomsten analyseert, neemt de kans toe op het vinden van een toevallige significante uitkomst. Door een p-waarde van 0,05 als grens voor significantie te hanteren, zouden we onterecht kunnen besluiten dat er voor één van deze uitkomsten een significant verschil tussen groepen bestaat. Om hiervoor te corrigeren moet men de significantiegrens, de p-waarde, aanpassen. De ‘Bonferroni correctie’ stelt dat de α (en dus ook de p-waarde, die als statistisch significant wordt beschouwd) moet worden gedeeld door het aantal vergelijkingen waarvoor men toetst. Dus wanneer 2 uitkomsten worden getoetst, is de significantiegrens 0,05/2 = 0,025.
Vragenlijst die de ernst van de symptomen van het carpaletunnelsyndroom (CTS) meet (schaal van 11 items met een score van 1 tot 5). Hoe hoger de score, hoe ernstiger het CTS.
Een box plot is een grafische weergave van metingen, waarbij de mediaan wordt omgeven door de ‘box’ met de kwartielen (de 25e en de 75e percentielen) die met een lijn is verbonden met de uiterste waarden van de metingen. De ‘box’ vertegenwoordigt 50% van de waarnemingen.
Austin Bradford Hill publiceerde in 1965 een reeks criteria om op basis van epidemiologisch onderzoek een bestaande associatie tussen een omgevingsfactor en een ziekte te toetsen op haar causaliteit. Op de lijst staan de sterkte van het verband, de consistentie, de coherentie, de specificiteit, de tijdelijkheid, de relatie dosis-respons, de plausibiliteit, het (quasi-)experimenteel bewijs en de analogie.
Brandt en Daroff stelden in 1980 oefeningen voor als behandeling van benigne paroxismale duizeligheid. De patiënt kan deze oefeningen zelf uitvoeren door vanuit een zithouding afwisselend links en rechts te gaan liggen.
Deze door de moeder zelf in te vullen vragenlijst peilt naar 14 items over de vertrouwdheid van de moeder met borstvoeding. Elk item wordt gescoord met een 5 punten-Likertschaal.
Dit instrument evalueert op een snelle manier de ernst en de impact van kankergerelateerde vermoeidheid.
Vragenlijst die de gemiddelde ernst meet van de pijn gedurende de laatste 24 uur op een schaal van 10 waarbij 0 geen pijn betekent en 10 de ergst voorstelbare pijn voor een patiënt.
Een vragenlijst (korte versie) die de intensiteit van pijn en de gevolgen van de pijn evalueert op het leven van de patiënt. Evalueert eveneens de verlichting van de pijn, de kwaliteit, de perceptie van de patiënt op de originele pijn.
Aan de hand van een interview wordt met deze schaal de ernst van 24 psychiatrische symptomen op een schaal van 1 tot 7 ingeschat. Een score tussen 4 en 7 wijst op een pathologische intensiteit van het symptoom.
Deze lijst bestaat uit 53 symptomen die voorkomen bij negen psychiatrische stoornissen: somatisatie, obsessief-compulsief gedrag, interpersoonlijke sensitiviteit, depressie, angst, hostiliteit, fobische angst, paranoïde gedachten en psychose. Hoeveel last deze symptomen hebben veroorzaakt tijdens de afgelopen zeven dagen wordt uitgezet op een schaal van 0 (geen last) tot 4 (veel last). Voor elke psychiatrische stoornis kan een score berekend worden door de som van de symptoomscores te delen door het aantal symptomen die erbij horen. Men kan ook een globale ernstfactor bepalen door de som van alle 53 symptoom-scores te delen door het aantal symptomen waarvan de persoon last had (>0) de afgelopen zeven dagen.
De Bristol Stool Form Scale is een vragenlijst die via grafische afbeeldingen toelaat verschillende stoelgangpatronen te registreren. http://www.bowelcontrol.nih.gov/Bristol_Stool_Form_Scale_508.pdf
Vragenlijst met 33 items die peilen naar symptomen van boulimie (30 dichotome items met totale score van 0 tot 30) en de ernst van boulimie (3 items – hoe dikwijls wordt er gevast gedurende de ganse dag?, strategieën voor gewichtsverlies en eetbuiten - met totale score van 0 tot 39).