Woordenlijst
Verklarende woordenlijst evidence-based practice. Verzameling van de belangrijkste epidemiologische en statistische termen in evidence-based practice. De woordenlijst wordt door de redactie van Minerva continu geüpdatet. De recentste online versie van dit handige boekje kan u hier als pdf downloaden (door te klikken op de cover).
Laatst gepubliceerd: augustus 2024
Voor wetenschappelijke doeleinden wordt onder andere gebruikgemaakt van ‘pad-tests’. Hierbij wordt de hoeveelheid urineverlies berekend uit de gewichtstoename van absorptiemateriaal dat gedurende een bepaalde tijd wordt gedragen.
Risicofactoren en punten: kanker met metastasen en/of chemotherapie of radiotherapie in de voorbije zes maanden (3 p.); voorgeschiedenis van veneuze trombo-embolie (behalve oppervlakkige) (3 p.); verminderde mobiliteit (bedrust en toilet in bed gedurende ≥3 dagen) (3 p.); gekende trombofilie (3 p.); recent trauma en/chirurgie (≤1 maand) (2 p.); leeftijd ≥70 jaar (1 p.); hart- en/of respiratoir falen (1p.); acuut myocardinfarct of ischemisch CVA (1 p.); acute infectie en/of reumotalogische aandoening (1 p.); obesitas (BMI ≥30) (1 p.); huidige hormonale therapie (1 p.). Een totale score van ≥ 4 punten betekent een verhoogd risico van veneuze trombo-embolie.
De Porto Alegre Dyspeptic Symptoms Questionnaire is een vragenlijst met 9 vragen over de frequentie, duur en intensiteit van de symptomen van dyspepie gedurende de laatste 30 dagen. De score varieert van 0 (geen symptomen) tot 44 (ernstige symptomen).
Dit is een score waarmee men de blootstelling aan sigarettenrook kan nagaan bij rokers (of ex-rokers). Met het aantal pakjaren kan men berekenen hoeveel iemand rookt(e) door het aantal jaren roken te vermenigvuldigen met het aantal sigaretten per dag en dit cijfer te delen door 20.
De meeste RCT’s hebben een parallelgroepen opzet. Dat wil zeggen dat elk van de onderzoeksgroepen slechts een van de onderzochte behandelingen krijgt.
De parametrische toetsen zijn toepasbaar wanneer de waarden van een variabele ‘normaal’ verdeeld zijn (volgens een Gaussverdeling). Bijvoorbeeld, de T-toets en variantieanalyse (ANOVA). Non-parametrische toetsen stellen geen voorwaarden aan de verdeling van de waarden
Deze vragenlijst bevat 27 items die de frequentie meten van de gevoelens (15 items) en bezorgdheden (12 items) van de ouders over de hoest van hun kind. De vragenlijst gebruikt een soort 7-punten Likertschaal. Hogere scores komen overeen met een geringere frequentie en minder zorgen (dus met een betere kwaliteit van leven).
Deze vragenlijst meet de kwaliteit van leven in verband met symptomen van de ziekte van Parkinson, systemische symptomen, emotioneel functioneren, sociaal functioneren; hoe hoger de score, hoe beter de kwaliteit van leven; de score varieert van 37 tot 185.
Dit ziektespecifieke meetinstrument meet relevante aspecten van de levenskwaliteit bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Het instrument bestaat uit 39 items en is onderverdeeld in 8 subcategorieën: mobiliteit, ADL, emotioneel welzijn, stigmatisering, sociale steun, cognitie, communicatie en lichamelijk ongemak. Elk item wordt gescoord met een 5-puntsschaal (nooit, zelden, soms, vaak, altijd of kan helemaal niet). De score varieert van 0 tot 100; Hoe hoger de score, hoe lager de levenskwaliteit.
Deze vragenlijst wordt gebruikt om de invloed van symptomen van obstipatie op de levenskwaliteit te meten. Ze bestaat uit 28 items in 4 domeinen (fysiek ongemak, psychisch ongemak, zorgen en bezorgdheden, tevredenheid) die op een 5-punten Likertschaal (0=afwezig tot 4=steeds extreem aanwezig) gescoord worden.
Deze vragenlijst wordt gebruikt om de ernst van symptomen van obstipatie te meten. Ze bestaat uit 12 items die op een 5-punten Likertschaal (0=afwezig tot 4=zeer ernstig) gescoord worden. De 12 items worden ingedeeld in drie subschalen (stoelgang, abdominale en rectale symptomen). De globale score = het gemiddelde van de verschillende scores op de 12 items.
De PGIC-schaal is een vragenlijst waarbij de patiënt zijn globale perceptie van verandering inschat op een schaal van 1 (veel beter) tot 7 (duidelijk slechter).
Met deze schaal wordt de ernst (geen last, weinig last, veel last) gemeten van 15 lichamelijke klachten (zoals rugpijn en hoofdpijn) in de voorbije maand.
Herziene versie van PHQ-9 waar de vraag 9 (gedachte of men liever zou willen sterven of zichzelf pijn doen) werd weggelaten. Het is een vragenlijst over de gezondheid van de patiënt en die de patiënt ondervraagt volgens de criteria van depressie volgens de DSM-IV.
De PHQ-9 is een verkorte versie van de Patient Health Questionnaire, waarbij enkel de DSM-IV criteria voor depressie worden nagevraagd. PHQ-9 scores variëren van 0 tot 27, met 5-9 als milde, 10-14 als matige, 15-19 als matig ernstige en 20 of hoger als ernstige depressie. De vragenlijst scoort de negen DSM-criteria op een schaal van 0 (niet aanwezig) tot 3 (bijna elke dag aanwezig).
Deze vragenlijst peilt bij de patiënt naar pijn en last als gevolg van een tenniselleboog. Ze varieert van 0 tot 100 met 100 als de ergst indenkbare pijn en belangrijke functionele hinder. Een daling van 37% wordt als klinisch relevant beschouwd.
Patiënten evalueren de ernst van psoriasis op een puntenschaal gaande van zeer ernstig tot volledig verdwenen.
Dit is een niet-gecontroleerd observationeel onderzoek waarbij men de kenmerken van een aantal patiënten (cases) met een bepaalde ziekte beschrijft. Een case-series kan o.a. aanleiding geven tot het formuleren van een hypothese die in een gecontroleerd experimenteel onderzoek kan worden getoetst.
Wanneer bij een cohortonderzoek alle personen in de onderzoeksgroep gedurende dezelfde periode geobserveerd zijn, kunnen de incidentiecijfers gemakkelijk berekend worden. Echter, bij cohortonderzoeken met een langdurige follow-up periode kunnen meestal niet alle onderzochte personen even lang worden geobserveerd. Om rekening te houden met de variërende observatieperioden wordt gebruik gemaakt van patiëntjaren of persoonjaren bij het berekenen van incidentiecijfers. Het aantal patiëntjaren of persoonjaren is de som van de observatieduur (deelname aan het onderzoek) van alle afzonderlijke deelnemende personen.
Deze schaal meet de ernst van zeven dimensies van paniekstoornissen: de frequentie van paniekaanvallen, onrust tijdens een aanval, angst anticiperend op een aanval, agorafobie, angst voor lichamelijke sensaties, invloed op het functioneren op het werk en invloed op het sociaal functioneren. De test wordt afgenomen als een semi-gestructureerd interview. Elk item wordt gescoord op een vijfpuntsschaal. De totaalscore is het gemiddelde van alle zeven items.
Deze schaal meet de ernst van de klachten en de impact ervan op het algemeen welbevinden. Score 75-174 = milde symptomen; 175-299 = matig ernstige symptomen; 300-500 = ernstige symptomen.
Met dit toestel kan men de doorgankelijkheid van de neus meten. Men meet de maximale hoeveelheid lucht die per minuut via de neus wordt ingeademd. Deze varieert van 30 tot 370 l/min met een foutmarge van 10 l/min.
Dit cijfer, genoemd naar de Amerikaanse bioloog Raymond Pearl (1879–1940), drukt de betrouwbaarheid van een bepaalde contraceptiemethode uit. Deze index geeft aan hoeveel zwangerschappen optreden wanneer de methode gedurende honderd vrouwenjaren gebruikt wordt.
De klinische beslisregel van PECARN laat toe om bij patiënten jonger dan 18 jaar die zich aanbieden binnen de 24 uur na het oplopen van een hersenletsel en die 14 tot 15 punten scoren op de GCS, de uitvoering van een CT-scan te vermijden door het risico van een klinisch belangrijk hersenletsel uit te sluiten. Een klinisch belangrijk hersenletsel is in deze beslisregel gedefinieerd als: overlijden door hersentrauma, noodzaak van neurochirurgische interventie, intubatie van meer dan 24 uur of hospitalisatie gedurende minstens 2 nachten wegens hersenletsel. De PECARN-beslisregel heeft 2 luiken: een beslisregel voor kinderen jonger dan 2 jaar en een beslisregel voor kinderen van 2 jaar of ouder. Beide beslisregels bevatten 7 voorspellende factoren (GCS-score < 15, een ander teken van verandering van mentale status, palpabele schedelfractuur, schedelhematoom, bewustzijnsverlies in de 5 dagen ervoor, letsel veroorzaakt door ernstig ongeval, abnormaal gedrag volgens de ouders). Bij kinderen met een GCS-score van 14 of met een ander teken van verandering van mentale toestand of met een palpabele schedelfractuur wordt een CT-scan van de hersenen uitgevoerd, terwijl de uitkomst van de andere predictieve factoren de keuze laat tussen observatie of een CT-scan.
Referentie: Kuppermann N, Holmes JF, Dayan PS, et al; Pediatric Emergency Care Applied Research Network (PECARN). Identification of children at very low risk of clinically-important brain injuries after head trauma: a prospective cohort study. Lancet 2009;374:1160-70. DOI: 10.1016/S0140-6736(09)61558-0
De PedMIDAS is een vragenlijst die kinderen of adolescenten zelf invullen en die nagaat in welke mate de migraine hun schoolactiviteiten, thuisactiviteiten en vrijetijdsactiviteiten beperkt. De lijst bestaat uit 6 vragen over het aantal dagen met beperkingen voor de 3 activiteitenniveaus. Een totaalscore van 0 tot 10 komt overeen met geringe of geen beperkingen, 11 tot 30 met milde beperkingen, 31 tot 50 met matige beperkingen en meer dan 50 met ernstige beperkingen.
Met deze multidimensionele vragenlijst evalueren de ouders de kwaliteit van leven van hun kind. Voor iedere leeftijdsgroep bestaan afzonderlijke versies. De kwaliteit van leven wordt geëvalueerd in functie van specifieke aandoeningen en specifieke symptomen. De ouders antwoorden op een 5-punten Likertschaal. De scores worden gehergroepeerd in 3 totaalscores (psychosociale, fysieke en globale gezondheid).
Dit is het proces van kritische beoordeling van collega’s uit de eigen beroepsgroep van elkaars klinisch handelen, van verschillende aspecten van de medische praktijk, van onderzoeksprotocollen, of van artikels en abstracts die ter publicatie worden aangeboden aan tijdschriften of congressen.
Bij een analyse per protocol sluit men bij het analyseren alle patiënten uit die niet strikt beantwoorden aan de in het protocol vastgelegde criteria. Dit in tegenstelling tot de analyse volgens ‘intention to treat’ waarbij alle gerandomiseerde patiënten worden geanalyseerd.
Het percentage negatieve overeenkomst drukt de verhouding uit tussen het aantal onderzochte stalen waarbij zowel de indextest als de referentietest een negatief resultaat geven (echt negatieven) en het aantal onderzochte stalen waarbij de indextest een positief geeft terwijl het resultaat van de referentietest toch negatief blijk te zijn (vals negatieven). Alhoewel deze formule overeenkomt met specificiteit, mogen we hier de term specificiteit niet gebruiken omdat de referentietest niet beschouwd wordt als een gouden standaard. We weten dus niet welke patiënten de ziekte niet hebben. Op basis van de PNA mogen we evenmin besluiten welke test het meest accuraat is.
Het percentage positieve overeenkomst drukt de verhouding uit tussen het aantal onderzochte stalen waarbij zowel de indextest als de referentietest een positief resultaat geven (echt positieven) en het aantal onderzochte stalen waarbij de indextest een negatief geeft terwijl het resultaat van de referentietest toch positief blijkt te zijn (vals negatieven). Alhoewel deze formule overeenkomt met sensitiviteit, mogen we hier de term sensitiviteit niet gebruiken omdat de referentietest niet beschouwd wordt als een gouden standaard. We weten dus niet welke patiënten de ziekte echt hebben. Op basis van de PPA mogen we evenmin besluiten welke test het meest accuraat is.
Een onderverdeling van continue variabelen in 100 gelijke delen. Het 50e percentiel vertegenwoordigt de mediane waarde.
Performance bias kan een rol spelen wanneer de patiënten in een zelfde groep naast de te onderzoeken behandeling nog andere behandelingen krijgen die niet voor iedereen in de groep hetzelfde zijn.
De perinatale sterfte of mortaliteit is het aantal gestorven foetussen (≥ 22 weken amenorrhoe) plus het aantal overleden zuigelingen in de eerste levensweek per 1.000 geboorten met een gewicht groter dan 500 gram.
Dit is methode die wordt toegepast bij meta-analyses om odds ratio’s samen te voegen. De Peto -levert een Peto odds ratio en is gebaseerd op het fixed effects model.
Deze vragenlijst bestaat uit 5 items; de totale score varieert van 21=ongehinderde fysieke activiteit en mobiliteit tot 0=volledige immobiliteit.
Dit is een verkorte vorm van de SF-36-vragenlijst, die aan de hand van twaalf vragen de lichamelijke gezondheid meet.
De PEDro-schaal beoordeelt 11 items over de methodologische kwaliteit van de studie: gespecifieerde in- en exclusiecriteria wel of niet aanwezig; de volgende items: gerandomiseerde toewijzing, concealment of allocation, vergelijkbare basiskenmerken, geblindeerde deelnemers, geblindeerde behandelaars, geblindeerde effectbeoordelaars, voldoende lange follow-up, intention-to-treat-analyse, vergelijking tussen studiegroepen, berekening van puntschattingen en varianties, voldaan (=1 punt) of niet voldaan (=0 punten), waarbij een score van 5 tot 10 punten op een hoge kwaliteit en een score van 0 tot 4 punten op een lage kwaliteit wijst.
Dit acroniem omschrijft de vier elementen van een klinische vraag waarmee kan worden gezocht in de wetenschappelijke literatuur.
Gemiddeld aantal stappen/min van de snelste 30 min op 24 uur, maar niet noodzakelijk opeenvolgend.
De piekstroom is de maximale volumestroom die tijdens maximaal geforceerde expiratie (na volledige inademing) bereikt wordt. Deze test geeft een globale indruk van de ventilatoire functie en is geschikt voor metingen buiten het longfunctielaboratorium. Deze test is echter aspecifiek. De gemiddelde waarde bij volwassenen is 10 liter/seconde (600 liter/min). De spreiding rond de referentiewaarde bedraagt 15-20%. De piekstroomvariabilitiet (%) is het verschil tussen de hoogste waarde (’s avonds) en de laagste waarde (’s ochtends) van de dag, gedeeld door het gemiddelde van deze waarden, maal honderd.
Een pilootonderzoek is een kleinschalig onderzoek bedoeld om een meetinstrument of een studieprotocol te testen in de praktijk.
De Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI) is een door de patiënt zelf in te vullen gevalideerde vragenlijst, bestaande uit 19 vragen, gegroepeerd in 7 domeinen over de slaapkwaliteit van de afgelopen maand: slaaplatentietijd, slaapduur, slaapmedicatie, functioneren overdag, slaapgerelateerde problemen. Elk domein krijgt een score van 0 tot 3 en de globale PSQI-score varieert van 0 tot 21. Vanaf een score >5 spreekt men van een slechte slaapkwaliteit.
Een placebo-interventie is een interventie die volledig gelijk is aan de te onderzoeken interventie, maar dan zonder het werkzame deel. Wanneer het effect van een geneesmiddel wordt onderzocht, dient het placebo dezelfde kleur, smaak, grootte, consistentie en toedieningswijze te hebben als het te onderzoeken geneesmiddel.
Het placebo-effect (meestal, maar niet noodzakelijk, positief) is het effect dat niet verklaard kan worden op basis van een fysiopathologisch model, maar wordt toegeschreven aan andere factoren, zoals het natuurlijk verloop van de klacht of aandoening, de arts-patiënt relatie, of de verwachting (door patiënt, arts of onderzoeker) dat een bepaalde interventie of behandeling effect zal hebben.
In placebogecontroleerde studies wordt een actieve stof die wordt toegediend in de interventiegroep, vergeleken met een controlegroep die een placebo toegediend krijgt.
Onder pooling verstaat men het combineren van de resultaten van verschillende studies voor statistische bewerking in een meta-analyse om te komen tot een schatting van het globale effect.
Deze maat geeft het percentage patiënten in de globale bevolking met een specifieke aandoening dat toegeschreven kan worden aan een bepaalde risicofactor. Het is een belangrijk epidemiologisch concept dat toelaat om de oorzakelijke factor op te sporen en interventies op te zetten op het niveau van deze factor om de incidentie van de aandoening te doen dalen.
De positieve likelihood ratio geeft aan in welke mate een ziekte aannemelijker wordt bij een patiënt na het vinden van een positief testresultaat. Men spreekt ook wel van aantonende kracht van een positief testresultaat. Het is de verhouding tussen de kans op een positieve testuitslag bij zieken en die bij niet-zieken. LR+ = sensitiviteit / 1- specificiteit. Dit getal is groter dan 1. Een diagnostische test is informatiever naarmate de LR+ dichter tot oneindig nadert.
Met behulp van dit instrument kan de hulpverlener vaststellen of en in welke mate de patiënt last heeft van positieve en negatieve symptomen. Het is een gestandaardiseerd en semigestructureerd interview dat bestaat uit 30 items, die elk op een zevendelige schaal worden geëvalueerd (gescoord). De totale score varieert van 30 tot 210.
Dit is een analyse die achteraf na het beëindigen van de studie gebeurt, zonder dat dit in het protocol was vastgelegd. De waarde hiervan is daarom beperkt.
De post-test odds is de kans op een ziekte bij een positieve testuitslag ten opzichte van de kans op geen ziekte bij een positieve testuitslag. Post-test odds = pre-test odds * likelihood ratio.
Deze schaal bestaat uit 49 vragen, gebaseerd op de DSM-IV-criteria voor PTSD. De vragenlijst wordt door de patiënt zelf ingevuld en wordt vooral gebruikt als screeningsinstrument voor PTSD.
De power is de mogelijkheid van een studie om de nulhypothese te verwerpen (en dus een eventuele werkelijk bestaande associatie aan te tonen). De power wordt bepaald door een aantal factoren, waaronder het voorkomen van de bestudeerde aandoening (de prevalentie), de grootte van het effect, de onderzoeksopzet en de grootte van de steekproef. Bij aanvang van een studie kiezen de onderzoekers zelf de gewenste power om hiermee de benodigde steekproefgrootte te berekenen. Meestal wordt een power van 80% als minimale vereiste beschouwd. Dit betekent dat er 80% kans is dat de studie een effect kan aantonen.
Een pragmatische studie onderzoekt het effect van een interventie in de dagelijkse praktijk, met minder geselecteerde patiënten en in minder gecontroleerde omstandigheden. De uitkomstmaten zijn praktijkgericht en kunnen bruikbaar zijn bij de beslissing over een behandeling.
Een parameter is precies wanneer deze nauwkeurig gedefinieerd is en kleine verschillen kan meten. Metingen dienen zowel precies als accuraat te zijn; dat wil zeggen zo nauwkeurig mogelijk (precisie), maar ook overeenkomend met de werkelijke waarde die men wil meten (accuraat). Bijvoorbeeld, een temperatuurmeting van 37,5°C is accuraat maar niet precies, als een gevoeliger thermometer 37,562°C meet. Een andere maat voor precisie is de ‘standaardfout’ (SE) of de ‘standaard deviatie’ (SD) van een verschillend aantal metingen. Hoe kleiner de standaard fout of de standaard deviatie, hoe groter de precisie van de meting. In de statistiek verstaat men onder precisie de inverse van de variantie van de meting (1 / variantie).
Predatory tijdschriften (of rooftijdschriften of neptijdschriften) zijn zogenaamde wetenschappelijke tijdschriften die wetenschappelijke onderzoeksartikelen of conferentiepapers van wetenschappers zonder peer review publiceren tegen forse betaling.
Hierbij onderzoekt men verschillende behandelingen door patiënten die een behandeling kregen in een bepaalde periode te vergelijken met patiënten die in een daaropvolgende periode een andere behandeling kregen. Wanneer dezelfde patiënten in de eerste (‘before’) en tweede (‘after’) periode worden onderzocht, is het design krachtiger doordat de groepen vergelijkbaar zijn.
De onderzoeker voert een semigestructureerd interview met de ouder. De ouder geeft gedetailleerde voorbeelden van het gedrag van het kind van de afgelopen week en geeft aan in hoeverre dat gedrag representatief is voor het gedrag van de laatste 4 maanden. De getrainde interviewer scoort de ernst en de frequentie van de symptomen gebaseerd op in/haar professionele ervaring en beschreven drempels. De totale score varieert van 0 tot 70. Er bestaat een subschaal voor gedragsproblemen en een subschaal voor ADHD.
De pre-test odds of prior odds is de kans op een ziekte ten opzichte van de kans op geen ziekte vóór het uitvoeren van een diagnostische test. Pre-test odds = voorkans / (1- voorkans).
Prevalente kosten zijn kosten zoals deze zich op het moment van meten aandienen.
De prevalentie is ‘het aantal zieken’ of ziekten in een populatie op een gegeven moment. Dit wordt ook wel de puntprevalentie (E: point prevalence) genoemd. De prevalentie wordt meestal weergegeven als percentage, het prevalentiecijfer. Dit is het aantal zieken gedeeld door het totale aantal personen dat risico loopt op de ziekte (uitgedrukt per 1.000 of 10.000 personen). Wanneer men het aantal zieken rapporteert over een bepaalde periode (een maand of een jaar) spreekt men van ‘period prevalence’.
Drie preventieniveaus kunnen worden onderscheiden. Tot de primaire preventie behoren interventies of activiteiten die het voorkómen van een ziekte tot doel hebben. De interventies richten zich hierbij op de etiologische factoren van de betreffende ziekte, zoals bijvoorbeeld stoppen met roken ter preventie van longkanker of het vaccineren ter voorkoming van infectieziekten. Bij secundaire preventie beoogt men het verloop van een ziekte gunstig te beïnvloeden door vroegtijdige diagnostiek. Een voorbeeld hiervan is screening van hypertensie of case-finding van diabetes mellitus. Men spreekt van tertiaire preventie bij activiteiten die zich richten op het verbeteren van de gezondheidstoestand van personen met een (chronische) aandoening door herstel te versnellen of complicaties te voorkomen. Het toedienen van acetylsalicylzuur na een CVA, of controle van de glykemie en voorlichting aan diabetespatiënten zijn voorbeelden van tertiaire preventie.
Datgene wat men meet om het resultaat van een gebeurtenis
of interventie te bepalen, wordt eindpunt of uitkomst genoemd.
De primaire uitkomstma(a)t(en) is (zijn) de eindpunten
waarop de statistische analyse en de powerberekening
van de studie gebaseerd is.
De ‘Primary Care Evaluation of Mental Disorders’-vragenlijst wordt gebruikt als screeningsinstrument voor depressie. De twee eerste vragen peilen naar een depressieve stemming (down gevoel, depressief gevoel, hulpeloosheid) en verlies van interesse in dingen die men normaal leuk vindt of in contacten met familie of collega’s.
De PRISMA-groep (Preferred Reporting Items for Systematic reviews and Meta-Analyses (PRISMA) gebruikte het eerdere werk van de QUORUM-groep (QUality Of Reporting Of Meta-analyses) om auteurs te helpen bij het rapporteren van systematische reviews en meta-analyses. De aanbevelingen bevatten een lijst van 27 items met aanwijzingen over titel, samenvatting, introductie, beschrijving van de methodologie, rapportering van de resultaten, discussie en financiering. De PRISMA-aanbevelingen worden soms gebruikt om gepubliceerde systematische reviews te evalueren, maar deze aanbevelingen zijn niet ontwikkeld om de methodologische kwaliteit van een systematische review te evalueren.
The PEDL is een 14-item test voor probleemoplossend vermogen van dagelijkse activiteiten. Antwoorden op de vragen binnen de PEDL worden gescoord op een 3-punts schaal (0-2) waarbij de eerst geuite oplossing wordt gescoord. Volgens Leckey and Beatty (2002) voorspelt de PEDL de uitvoering van activiteiten in het dagelijks leven accurater dan de Mini Mental State Examination (MMSE).
Deze psychologische schaal evalueert de aanwezigheid van zes transiënte gemoedstoestanden: spanning, depressie, angst, levenskracht, moeheid en verwardheid.
Instrument waarmee patiënt-gerapporteerde uitkomsten op vlak van fysieke, mentale en sociale gezondheid en welzijn gemeten kunnen worden. Met deze schaal scoort men 10 items over dagelijks functioneren van 1 tot 5. De score loopt op van 10 tot maximaal 40 punten.
De 'propensity score' is het resultaat van een multivariate logistische regressieanalyse van een verzameling van confounders en drukt de kans uit dat iemand heeft om op basis van deze confounders al dan niet behandeld te worden. Als we in een observationele studie twee groepen matchen voor de propensity score schakelen we veel confounders uit zonder groot verlies aan observaties.
Een proportie is een breuk waarbij de teller een deel is van de noemer: x / x + y. Dit in tegenstelling tot een ratio.
Met ‘proportioneel’ duidt men een verhouding aan (in tegenstelling tot absolute risicoreductie). Bijvoorbeeld, een proportionele reductie van het recidiefrisico van 21% betekent dat er in de gegeven situatie ten opzichte van het totaal aantal recidieven 21% minder recidieven zijn vastgesteld.
Dit is een onderzoeksopzet waarbij aan het begin van het onderzoek een geïdentificeerde groep personen wordt opgevolgd met betrekking tot het optreden van een ziekte of een andere gebeurtenis.
In een prospectief cohortonderzoek worden personen die al dan niet blootgesteld zijn aan een risicofactor (zoals een schadelijke stof of een leefstijlfactor), gedurende lange tijd (meestal jaren) opgevolgd. De onderzochte populatie moet bij aanvang vrij zijn van de te onderzoeken uitkomst, zodat op deze wijze de incidentie van de uitkomst in de groep met blootstelling en de groep zonder blootstelling kan worden berekend.
Het Prostate Imaging Reporting and Data System is een score verkregen uit MRI-scans, variërend van 1 tot 5, die de waarschijnlijkheid van prostaatkanker bij een patiënt bepaalt.
Dit zijn vervangmaaltijden als alternatief voor het totaal vasten. Psmf-diëten bevatten 30 à 40 gram eiwit aangevuld met koolhydraten, vetzuren, mineralen en spoorelementen. Het lichaam wordt hierbij verplicht om de benodigde energie te putten uit de eigen vetreserves. Psmf-diëten zijn enkel aan te raden bij extreem obese patiënten. Ze bewerkstelligen een groot gewichtsverlies op korte termijn, maar brengen geen verandering in het eetgedrag teweeg. Psmf-producten worden het best onder medisch toezicht gebruikt.
Voordat men aan een onderzoek of een interventieprogramma begint stelt men een plan op, waarin alle te volgen stappen en criteria vooraf worden vastgelegd.
Een protopathische bias is een bias in epidemiologische studies waarbij de pathologie of het bestudeerde effect de veronderstelde blootstelling voorafgaat, waardoor men ten onrechte denkt dat dit de causale factor van de pathologie is.
Deze algemene inschatting van de ernst van anorexia wordt bepaald door een geblindeerde onderzoeker op basis van het SIAB-EX-interview. De score varieert van 1 (geen symptomen van anorexia nervosa) tot 6 (ernstige symptomen van anorexia nervosa waarvoor doorverwijzing nodig is). Een score van 5 betekent dat alle criteria voor anorexia nervosa aanwezig zijn. Een score van 4 betekent een subsyndromale vorm van anorexia nervosa.
Psychodynamische therapie is een psychotherapeutische strekking die een persoonsgerichte aanpak centraal stelt, waarbij de therapeutische relatie essentieel is. Binnen deze therapie worden gevoelens, gedachten, verlangens, gedrag beschouwd in relatie tot vroegere ervaringen en onbewuste intenties en verlangen. Er is een focus op onbewuste drijfveren en motivaties. Hieronder valt tegenwoordig vaak ook psychoanalytische psychotherapie en psychoanalyse.
Dit instrument, ook wel de General Well-Being Schedule genoemd, meet het algemeen subjectief welbevinden in de afgelopen maand. Gevraagd wordt naar gevoelens van angst, depressieve stemming, positieve stemming, zelfcontrole, algemene gezondheid en vitaliteit. De vragenlijst bevat 22 vragen en geeft een minimum score van 22 en een maximum score van 132. Alhoewel dit instrument is ontwikkeld om gevoelens van welbevinden te meten, wordt het ook veel gebruikt als indicator van kwaliteit van leven.
PsycLIT is een databank van de American Psychological Association (APA), die referenties bevat van studies vanaf 1974 tot heden. PsycLIT beslaat de wetenschappelijke, de onderzoeks- en de praktijkliteratuur op het gebied van de psychologie. Relevante referenties van aanverwante disciplines zijn eveneens geïndexeerd zoals geneeskunde, psychiatrie, onderwijs, maatschappelijk werk, recht, criminologie en sociale wetenschappen. PsycLIT is alleen toegankelijk voor abonnees.
Publicatiebias is een vorm van vertekening die een belangrijke rol speelt bij meta-analyses. Publicatieblias heeft te maken met de selectieve publicatie van studies, namelijk wanneer de publicatie afhankelijk is van de grootte, de richting of de statistische significantie van de studieresultaten. Men kan onderzoeken of er sprake is van publicatiebias door bijvoorbeeld een funnel plot te maken van alle studies die in de meta-analyse zijn geïncludeerd.
De numerieke uitkomst van een studie noemt men de puntschatting. Herhaling van dezelfde studie geeft verschillende puntschattingen van hetzelfde effect. De betrouwbaarheidsgrenzen rond de puntschatting geven aan tussen welke waarden het ‘werkelijke’ effect zich bevindt.
Dit is een maat voor het gemiddelde gehoorverlies van een persoon, gebaseerd op de gehoordrempels (in dB) voor drie specifieke frequenties (500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz) in een audiogram. Bijvoorbeeld: wanneer een persoon de volgende drempels heeft: 30 dB voor 500 Hz, 40 dB voor 1000 Hz en 50 dB voor 2000 Hz, dan is de PTA: (30+40+50):3=40dB.
De p-waarde is een maat voor de waarschijnlijkheid (E: probability) dat het gevonden resultaat van een epidemiologisch onderzoek berust op toeval. Strikt genomen is de p-waarde een maat voor de kans dat de nulhypothese ten onrechte is verworpen (en het gevonden verschil tussen onderzoeksgroepen dus in werkelijkheid op toeval berust). Praktisch gezien is de p-waarde een waarde tussen 0 en 1, die wordt bepaald door middel van een statistische toets. Bij een p-waarde van 1 kunnen we aannemen dat het gevonden resultaat op toeval berust. Met een p-waarde dichtbij 0 kunnen we ervan uitgaan dat de gevonden waarde een werkelijke associatie aanduidt. Gewoonlijk hanteert men p=0,05 als grens van statistische significantie. Indien p≤0,05, dan is de kans dat het gevonden resultaat aan het toeval is te wijten (en we de nulhypothese ten onrechte verwerpen) kleiner of gelijk aan 5%, dit noemt men ‘statistisch significant’. Als een resultaat statistisch significant is, hoeft dit niet automatisch in te houden dat het ook van klinisch belang is. Men mag statistisch significant niet verwarren met klinisch relevant (van belang voor de patiënt in de praktijk).