Woordenlijst
Verklarende woordenlijst evidence-based practice. Verzameling van de belangrijkste epidemiologische en statistische termen in evidence-based practice. De woordenlijst wordt door de redactie van Minerva continu geüpdatet. De recentste online versie van dit handige boekje kan u hier als pdf downloaden (door te klikken op de cover).
Laatst gepubliceerd: augustus 2024
Het eindpunt van een studie is ‘samengesteld’ als het verschillende elementen bevat zoals bijvoorbeeld de combinatie van myocardinfarct, angor en mortaliteit. Een samengesteld eindpunt kan problemen stellen wanneer het meest doorwegende element (meest frequente, meeste voordeel van een behandeling) klinisch weinig relevant is.
Op deze schaal worden de frequentie en de hoeveelheid urineverlies gescoord. Frequentie: 0 = nooit, 1 = <1 keer/maand, 2 = enkele keren per maand, 3 = een paar keer per week, 4 = elke dag/nacht. Hoeveelheid urineverlies: 0 = geen, 1 = druppels, 2 = kleine plasjes, 3 = meer. Deze scores worden vermenigvuldigd tot een index voor de ernst: 1-2 = licht, 3-6 = matig, 8-9 = ernstig, 12 = zeer ernstig.
De SCW-EOLD evalueert de tevredenheid over de zorg gedurende de voorbije 90 dagen en bestaat uit 10 items die gescoord worden op een 4-puntenschaal van 1 tot 4. De items focussen op besluitvorming, communicatie met de zorgverleners, inzicht in de toestand van de bewoner en in de medische en verpleegkundige zorg van de bewoner. De totaalscore varieert van 10 tot 40. Een hogere score wijst op meer tevredenheid.
Deze term uit kwalitatief onderzoek duidt op het bereiken van een ‘verzadiging’ van gegevens. Bijvoorbeeld, wanneer men na een aantal focusgroepen geen nieuwe gegevens of argumenten meer hoort of observeert, is een punt van saturatie bereikt en is het niet zinvol om nog meer focusgroepgesprekken te voeren rond het betreffende thema.
Een scatterplot is een grafische samenvatting van bivariate data (twee variabelen) die het mogelijk maakt om te zoeken naar een lineaire correlatie of om een regressielijn te construeren. Elke eenheid draagt één punt bij aan de scatterplot en punten worden onderling niet verbonden. Een scatterplot wordt gebruikt bij het ‘screenen’ van de data in de eerste fase van analyse. Op deze wijze krijgt men informatie over het gemiddelde, de vorm van de verdeling, de extreme waarden (‘outliers’) en de ontbrekende waarden (‘missing values’).
Met behulp van meetschalen kan men gegevens uitdrukken in nummers. Er bestaan vier verschillende types van meetschalen.
De ‘Structured Clinical Interview for DSM-IV’-vragenlijst is gebaseerd op de DSM-IV-criteria voor dysthymie en mineure depressie.
De ‘Structured Clinical Interview for DSM-V’-vragenlijst is gebaseerd op de DSM-V-criteria voor dysthymie en mineure depressie.
Deze databank wordt samengesteld door ISI (Institute for Scientific Information, V.S.). Citatie-indexen indexeren niet alleen de titel van een artikel, maar ook de geciteerde referenties van deze artikels. In een Citation Index kan men een bekende titel opzoeken om andere, meer recente titels te vinden die ernaar verwijzen. De drie citatie-indexen (Arts & Humanities, Social Sciences en Science) worden gebruikt voor bibliometrisch onderzoek. Door na te gaan hoe vaak een auteur, een instituut of een tijdschrift wordt geciteerd, bepaalt men hun ‘wetenschappelijk gewicht’. Deze databank is via de bibliotheken van universiteiten te raadplegen.
Een brede zoektocht over een bepaald onderwerp in de literatuur met als doel de scoop voor de onderzoeksvraag, de in- en exclusiecriteria, de uitkomstmaten van een systematische review te bepalen.
Tabellen ontwikkeld door de European Society of Cardiology om het risico in te schatten van een fatale cardiovasculaire gebeurtenis op 10 jaar naar geslacht, rookstatus, leeftijd, bloeddruk, totaal cholesterolgehalte. Deze tabellen zijn aangepast aan de context van elk land (populaties met hoog of laag cardiovasculair risico).
Dit is de activiteit waarbij men tracht een niet eerder gediagnosticeerd gezondheidsprobleem of risicofactor bij een persoon of in een populatie te identificeren. Men maakt hierbij gebruik van testen of andere methoden die een onderscheid kunnen maken tussen personen die het betreffende probleem hebben of een groot risico lopen en personen die het probleem niet hebben. Bij ‘mass screening’ is de screening gericht op een gehele populatie. Bij ‘selectieve screening’ screent men alleen bepaalde (hoogrisico)groepen in een populatie.
De Seattle Angina-vragenlijst is een lijst bestaande uit 19 vragen die door de patiënten met ischemische coronaire hartziekte zelf ingevuld wordt. De bedoeling is om de klinische impact van de ziekte te evalueren op basis van 5 dimensies: de fysieke impact, de frequentie van angina-symptomen, de bestendigheid van de symptomen, de perceptie van de ziekte en de tevredenheid over de behandeling. Hiermee kan de klinische impact van de voorgestelde therapieën worden beoordeeld.
Een secundaire uitkomstmaat is een eindpunt (dit is een parameter om het resultaat van een studie uit te drukken) waarop de steekproefgrootte van de studie niet berekend is. Het resultaat van een secundaire uitkomstmaat is dus alleen hypothesevormend en mag niet gebruikt worden om conclusies te trekken. Per studie kunnen er één of meerdere secundaire eindpunten zijn.
Het betreft een klinische studie, opgemaakt door de farmaceutische industrie, volgens een protocol dat doet uitschijnen een antwoord te formuleren op een klinische vraag, maar met als hoofddoel hoofdzakelijk commerciële belangen.
Er is sprake van 'selectiebias' wanneer de groepen in een studie niet vergelijkbaar zijn, door bijvoorbeeld bij het includeren van personen in een studie systematisch deelnemers te selecteren bij wie de te onderzoeken interventie meer effect zal hebben.
Self controlled case series (SCCS) is een statistische methode voor epidemiologisch onderzoek van de associatie tussen een tijdelijke blootstelling en een acute gebeurtenis. Het is bijzonder interessant in studies waarbij men de ongewenste effecten wil onderzoeken bij personen die een bepaalde gebeurtenis ondergaan (vaccinatie, opstart van medicatie,…). In plaats van personen met elkaar te vergelijken, vergelijkt men de persoon met zichzelf op verschillende tijdstippen. Zo kan men automatisch corrigeren voor beïnvloedende factoren die niet veranderen in de tijd (zoals chronische aandoeningen) of tijdonafhankelijke confounders.
Deze test wordt door de patiënt zelf ingevuld en evalueert 11 cognitieve domeinen, waaronder oriëntatie, taal, rekenen, geheugen, abstraheren, uitvoeren van taken en capaciteit om iets te construeren. De maximumscore bedraagt 22 punten.
Bij deze vorm van interviewen gebruikt men een van tevoren vastgestelde lijst van gespreksonderwerpen die in de loop van het interview aan bod moeten komen. De volgorde van de onderwerpen, de formulering van de vragen en de formulering van de antwoorden liggen niet vast.
Semont stelde in 1989 een therapeutisch manoeuvre voor waarbij de otolietendeeltjes worden losgemaakt van de capula door met een zeer snelle lichaamsbeweging het hoofd 180° te draaien; voor andere semicirculaire kanalen zijn verwante technieken beschreven.
De sensitiviteit (gevoeligheid) van een test is de proportie van werkelijk zieken in de populatie bij wie een positief testresultaat werd gevonden (ten opzichte van alle zieke personen). Een test met een hoge sensitiviteit detecteert een hoge proportie van werkelijk zieke personen. Sensitiviteit = a / a + c
In een sensitiviteitsanalyse wordt onderzocht in welke mate het resultaat van een onderzoek wordt beïnvloed door een verandering van methode, van waarden, variabelen of uitgangspunten. Hiertoe worden een aantal verschillende scenario's naast elkaar gelegd. Op deze wijze tracht men de variabelen te identificeren, die de resultaten het meest beïnvloeden.
De randomisatieprocedure is een techniek om op toevallige wijze een steekproef te selecteren en te verdelen. In een gerandomiseerde, gecontroleerde studie (RCT), moeten de deelnemers door het toeval verdeeld worden over de verschillende studie-armen, bv. een nieuw geneesmiddel versus een placebo. De sequentie van de toewijzing is de verplichte opeenvolging die voorzien is in het studieprotocol om deelnemers in een studie toe te wijzen aan een bepaalde studie-arm. Wanneer de onderzoekers de sequentie van toewijzing kunnen voorzien of voorspellen, is een studie methodologisch niet meer betrouwbaar.
Ernstig ongewenst effect. Elke ongewenste (niet-intentionele) reactie die als gevolg kan hebben: de dood, bedreiging van het leven, hospitalisatie of verlenging van hospitalisatie, incapaciteit of invaliditeit, morbiditeit. Deze reacties moeten aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld.
Deze schaal werd ontwikkeld om het cognitief functioneren te bepalen van zwaar demente patiënten, die niet meer in staat zijn om mee te werken bij andere neuropsychologische testen. De patiënten moeten eenvoudige opdrachten uitvoeren. De onderzoekers beoordelen aandacht, oriëntatie, taal, geheugen, visueel ruimtelijk inzicht, interpretatie, praxis en sociale interactie. De totale score kan variëren van 0 (slechtst functioneren) tot 100.
De SF-12 is een verkorte versie van de ‘Medical Outcomes Study Short-Form General Health Survey’ (SF-36) met slechts twaalf van de 36 vragen. Hiermee meet men acht aspecten van kwaliteit van leven: algemene en geestelijke gezondheid, lichamelijk en sociaal functioneren, fysieke en emotionele gezondheid, pijn en vitaliteit.
Deze gevalideerde vragenlijst evalueert de psychische en fysieke gezondheidstoestand aan de hand van 36 vragen over 8 aspecten van kwaliteit van leven (fysieke activiteit, sociale activiteit, morele, fysieke en emotionele capaciteiten om dagelijkse taken uit te voeren, fysieke pijn, algemene psychische gezondheid, vitaliteit en algemene gezondheidsperceptie). Op basis hiervan wordt een index berekend van 0 (minder goed) tot 100 (beste).
Deze score schat de gewrichtsschade in aan de hand van radiologie. De score varieert van 0 tot 448.
Door de patiënt zelf ingevulde vragenlijst die items samenbrengt die meten in welke mate het leven van de patiënt wordt gehinderd door paniek, angst, fobieën of depressieve symptomen op drie belangrijke domeinen (werk, sociaal leven of vrijetijdsactiviteiten, gezinsleven of familieverantwoordelijkheden). De patiënt geeft dit aan op een 10-punten visueel analoge schaal. De eindscore geeft de hinder op het globaal functioneren weer en schommelt tussen 0 (geen hinder) en 30 (in hoge mate gehinderd).
Aan de hand van vragen over astmasymptomen en ‘noodgebruik’ van een inhalator komt men tot een score die varieert van 0 (perfecte controle van astma) tot 8 (zeer slechte controle van astma).
Deze test evalueert 3 componenten: wandelsnelheid, tijd nodig om vijfmaal van een stoel op te staan en evenwicht. Elk item wordt gescoord van 0 tot 4 (best). De scores worden opgeteld waardoor de globale score varieert van 0 tot 12 (best).
Dit is een vragenlijst met zestien items van dagelijkse handelingen waarbij schouderpijn zou kunnen optreden. De mogelijke scores variëren van 0 (geen ongemak) tot 100 (maximale beperking of pijn)
Vragenlijst door de patiënt in te vullen om pijn en beperkingen in de schouderregio te evalueren; de vragenlijst bevat 13 items (5 over pijn en 8 over beperkingen in activiteiten); de score varieert van 0 (geen pijn of beperkingen) tot 100 (meest ernstig).
Deze door de patiënt zelf in te vullen beoordeelt de ernst van de schoudersymptomen en de functionele status van de schouder. Meer specifiek worden de volgende domeinen geëvalueerd: globale inschatting, pijn, ADL, recreatieve- en sportactiviteiten, werk, tevredenheid, verbeterpunten. De score varieert van 17 (slechts) tot 100 (best).
Dit is een gestandaardiseerde progressieve maximale test van stapsnelheid en uithouding.
Dit instrument meet de door ziekte geïnduceerde gedragsveranderingen van een persoon. De vragenlijst bestaat uit 136 vragen en is ingedeeld in twaalf categorieën van dagelijkse activiteiten: emotioneel gedrag, lichaam en beweging, sociaal gedrag, rust en slaap, huishouden, mobiliteit, werk, recreatie, wandelen, alertheid, communicatie en eten. Deze lijst wordt door de patiënt zelf ingevuld.
De SCED-schaal is een schaal voor studies met een ‘single-case experimental design’, bestaande uit 11 items. Scores variëren van 0 tot 10, waarbij hogere scores duiden op superieure methodologische kwaliteit.
De SNOT-22-vragenlijst is een gevalideerde vragenlijst die de patiënt zelf invult om de impact te evalueren van een medische of chirurgische behandeling op de ernst van de symptomen en op gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. De SNOT-22 is een aangepaste versie van de SNOT-20 en bestaat uit 22 items met een brede scala aan fysieke problemen, functionele beperkingen en emotionele gevolgen. Ieder item krijgt een score van 0 (geen probleem) tot 5 (het ergste wat men zich kan voorstellen). De patiënt moet ook (maximum 5) items aanduiden die de kwaliteit van leven het meest beïnvloeden. (Bron: http://www.canvasc.ca/pdf/SNOT22.pdf)
Deze gevalideerde vragenlijst wordt gebruikt om de kwaliteit van leven bij kinderen met chronische rhinosinusitis te beoordelen. Elk van de 5 symptoomclusters (sinusinfectie, neusobstructie, allergiesymptomen, emotionele stress en beperkingen in activiteiten) wordt beoordeeld op een schaal van 7 punten, waarbij hogere scores wijzen op ernstigere symptomen (0=nooit aanwezig; 7=steeds aanwezig). De vragenlijst wordt ingevuld door de ouders van het kind.
Met deze techniek probeert men nieuwe proefpersonen te rekruteren via de contacten (kennissen, collega’s) van bestaande proefpersonen. Op die manier groeit de onderzoekspopulatie als een sneeuwbal. Deze manier van rekruteren wordt vaak gebruikt in verborgen populaties, zoals drugsgebruikers en sekswerkers, waar onderzoekers vaak moeilijk toegang toe krijgen.
Dit is de som van de grootste S in V1 of V2 en de grootste R in V5 of V6 op het ECG. Men spreekt van linkerventrikelhypertrofie als de index ≥35 mm.
De specificiteit van een test is de proportie van personen in de populatie die de ziekte niet hebben en bij wie een negatief testresultaat werd gevonden (ten opzichte van alle personen die de ziekte niet hebben). Een test met een hoge specificiteit geeft weinig fout-positieve resultaten. Specificiteit = d / b + d.
Als in een bepaalde setting met een breed ziektespectrum de indextest alleen wordt onderzocht bij personen met relatief ernstiger aandoeningen, dan zullen de eigenschappen van de indextest (sensitiviteit, specificiteit, likelihoodratio) doorgaans overschat worden.
Deze grafiek poolt de sensitiviteit en de specificiteit van een test voor verschillende geïncludeerde studies met verschillende afkapwaarden.
Deze gevalideerde vragenlijst bestaat uit 76 items en is ingedeeld in drie categorieën: aanwezigheid van respiratoire symptomen, beperking van activiteiten door dyspnoe en impact op het dagelijkse leven van de ziekte. De score varieert van 0 tot 100.
Dit is een maat die wordt gebruikt om kenmerken van een verdeling te beschrijven. De standaarddeviatie is de gemiddelde afwijking van de observaties ten opzichte van het gemiddelde van alle observaties. Bij een normale verdeling geldt dat 95% van alle waarden ligt tussen 1,96 standaarddeviaties rechts (plus) en links (min) van het gemiddelde, 90% van de waarden ligt tussen 1,65 standaarddeviaties en 99% van de waarden tussen 2,58 standaarddeviaties links en rechts van het gemiddelde. Bij een grote standaarddeviatie is de spreiding van de waarden rond het gemiddelde groter. Een kleine standaarddeviatie impliceert dat de spreiding rond het gemiddelde kleiner is.
De standaardfout van een statistische parameter is de standaardafwijking (of standaarddeviatie) van een steekproefverdeling van deze parameter. De standaardfout hangt af van de grootte van de steekproef. Wanneer een gemiddelde wordt gemeten spreekt men van ‘standaardfout van het gemiddelde’ (E: standard error of the mean - SEM). Dat wil zeggen, wanneer we een onderzoek met verschillende steekproeven herhalen verkrijgen we van elke steekproef een eigen gemiddelde. Al deze puntschattingen van het werkelijke gemiddelde vormen zelf een normale verdeling. De standaarddeviatie van deze verdeling van gemiddelden is de standaardfout van het gemiddelde (SEM). Bijvoorbeeld, de gemiddelde lengte van de Belg kan men door middel van metingen in kleinere groepen (steekproeven) trachten te schatten. Dit levert een aantal gemiddelden op (van elke steekproef één). De afwijking van de aldus gemeten gemiddelden van de werkelijke gemiddelde lengte van de Belg noemt men de standaardfout van het gemiddelde. De standaardfout hangt af van de grootte van de steekproef, maar ook van de spreiding van de eigenschap (i.c. lichaamslengte) in de populatie. Een grote standaardfout betekent dat de gemiddelde lichaamslengte die is gevonden in de steekproef, geen goede puntschatting is van de werkelijke gemiddelde lichaamslengte.
Standaardisatie is een methode om te corrigeren voor een ongelijke verdelingen tussen groepen (bijvoorbeeld in leeftijd en geslacht). Er bestaan twee verschillende methodes om te standaardiseren.
Deze effectmaat wordt gebruikt bij het poolen van de resultaten van verschillende studies in een meta-analyse. Studies gebruiken vaak verschillende schalen en instrumenten om een zelfde variabele te meten. De resultaten kunnen dus niet zonder meer worden samengevoegd. Om toch te kunnen poolen, gebruikt men dan een standaardisatietechniek. Het gestandaardiseerde effect per studie wordt berekend door in iedere studie het verschil in effect tussen de behandelgroepen te delen door de variantie van de metingen. Het resulterende getal heeft geen dimensie meer en kan dus meestal wel met andere studies worden vergeleken. De resultaten van de meta-analyse kunnen in dat geval worden weergegeven als gestandaardiseerde effectgrootte. Bij dichotome uitkomsten wordt het resultaat van de vergelijking tussen interventie- en controlegroep weergegeven als RR, OR of risicoverschil. Deze uitkomsten kunnen op verschillende manieren gemeten zijn. Om de gemeten effecten van verschillende studies te kunnen poolen maakt men gebruik van standaardisatie. Hiertoe wordt het effect per studie gedeeld door de variantie (of standaarddeviatie) van het effect in de betreffende studie. De gepoolde (gecombineerde) schatting van het effect (pooled RR of OR of risicoverschil) is het gewogen gemiddelde van de gestandaardiseerde effecten van de verschillende studies. Dit is de standardised effect size. Continue uitkomsten worden meestal gerapporteerd als een gemiddelde. Van elke studie kan een gemiddeld verschil (mean difference) tussen interventie- en controlegroep worden berekend. Om de gevonden gemiddelde verschillen te standaardiseren gebruikt men voor elke studie afzonderlijk een maat van de variabiliteit, namelijk 1/variantie (of standaarddeviatie) van het gemiddelde verschil in die betreffende studie. Dit is de standardised mean difference (SMD). De gepoolde (gecombineerde) schatting van het effect (pooled mean difference) is de gewogen som van alle individuele SMD’s. In een meta-analyse van studies met continue uitkomsten wordt een ‘gewogen gemiddelde’ van de gemiddelde verschillen in de afzonderlijke studies berekend. Dit is het gewogen gemiddelde verschil (E: weighted mean difference - WMD).
Deze zelf in te vullen vragenlijst meet de functionele impact van rhinoconjunctivitis en bestaat uit 28 vragen die betrekking hebben op zeven domeinen: activiteiten, slaap, niet-rhinitis symptomen, praktische problemen, neussymptomen, oogsymptomen en emotioneel functioneren. Elke vraag wordt gescoord van 0=geen klachten tot 6=zeer veel klachten. De gemiddelde globale score en score per domein varieert van 0 tot 6.
De “Standards for Reporting of Diagnostic Accuracy” omvatten een scorelijst van 25 items en zijn (op basis van consensus) ontwikkeld om de accuraatheid, de volledigheid, mogelijke vormen van vertekening en de generaliseerbaarheid van diagnostische onderzoeken voldoende te kunnen beoordelen (Bossuyt PM, Reitsma JB, Bruns DE, et al. Towards complete and accurate reporting of studies of diagnostic accuracy: the STARD initiative. BMJ 2003;326:41-4).
Zelf in te vullen vragenlijst met 9 vragen voor patiënten met lage rugpijn. Het doel is het risico op chroniciteit van de gepresenteerde lage rugpijn te bepalen. In geval van een laag risico wordt een medische behandeling met voorlichting en educatie van de patiënt voorgesteld. In geval van matig risico kan specifieke fysiotherapie worden toegevoegd. In geval van een hoog risico kan cognitieve gedragstherapie worden overwogen. Dit gevalideerde instrument (ook de Nederlandse vertaling) is ontwikkeld door de universiteit van Keele (Groot-Brittannië).
Url: https://kce.fgov.be/sites/default/files/atoms/files/StarTBack-Nl.pdf
Deze schaal meet de angst bij volwassenen aan de hand van vragen over enerzijds de huidige beleving van angst en anderzijds over een meer algemene en blijvende toestand van angst.
Deze lijst bestaat uit twee reeksen van twintig vragen waarmee men enerzijds peilt naar de tijdelijke respons (gevoelens van spanning en verhoogde autonome activiteit) op een stressvolle situatie (state) en anderzijds naar een blijvende toestand van angst (trait). Er bestaat een correlatie tussen beide. Bijvoorbeeld, iemand met een tekort aan zelfvertrouwen (hoge score voor ‘Trait-angst’) zal angstiger reageren (hoge score voor ‘State-angst’) wanneer hij in een situatie komt die verantwoordelijkheid eist
In de statistiek wordt hiermee bedoeld dat een gevonden resultaat (waarschijnlijk) niet op toeval berust. Bij het toetsen van significantie gaat men uit van de nulhypothese die stelt dat een gevonden associatie of verschil berust op toeval, met andere woorden dat er in werkelijkheid geen associatie of verschil bestaat. Met behulp van een statistische toets kan deze hypothese worden getest. Wanneer de gevonden waarde in belangrijke mate afwijkt van de onder de nulhypothese verwachte waarde kunnen we de nulhypothese verwerpen. De gevonden associatie of het gevonden verschil wordt dan statistisch significant genoemd. De nauwkeurigheid van een statistisch significant resultaat wordt weergegeven door een p-waarde. Als grenswaarde voor statistische significantie neemt men meestal p = 0,05.
Wanneer men in een epidemiologisch onderzoek voor een uitkomst een verschil vaststelt tussen de onderzoeksgroepen, kan men met behulp van statistische toetsen nagaan hoe groot de kans is dat dit gevonden verschil op toeval berust.
Fout in de steekproef van proefpersonen in een studie die ertoe leidt dat het monster niet representatief is voor de onderzochte populatie.
De therapeutische optie “step-up” begint met toediening van het minst krachtige geneesmiddel om, bij onvoldoende symptoomcontrole, over te gaan naar krachtiger geneesmiddelen. Bij de optie “step-down” wordt eerst de maximale dosis toegediend en wordt nadien overgegaan naar een minder frequente toediening en/of naar een lagere dosering of naar een minder krachtig geneesmiddel; in dit geval kan volledige stopzetting van de behandeling overwogen worden.
Bij stratificatie verdeelt men een onderzoekspopulatie in één of meerdere subcategorieën volgens bepaalde criteria, zoals leeftijd, geslacht, sociale status, etc. Deze techniek wordt toegepast om de invloed van confounders of verstorende variabelen op te vangen.
Dit instrument peilt naar 25 items in verband met emotionele problemen, gedragsproblemen, ADHD-symptomen en relatieproblemen met leeftijdsgenoten. Deze items kunnen door ouders, leerkrachten, kinderen op een driepuntenschaal van 0 tot 2 gescoord worden. De totale score varieert van 0 tot 50. De scores op gedragsproblemen en op ADHD-problemen kunnen gecombineerd worden tot een subschaal voor externaliserend probleemgedrag. De score op de subschaal varieert van 0 tot 20.
De STROBE-checklist bevat in totaal 22 items (bijv. titel van het artikel, abstract, inleiding, methoden, resultaten, bespreken en andere informatie,..) die zouden moeten worden gerapporteerd in observationele studies. (Vandenbroucke JP, von Elm E, Altman DG, et al. Strengthening the reporting of observational studies in epidemiology (STROBE): explanation and elaboration. Int J Surg 2014;12:1500-24. DOI: 10.1016/j.ijsu.2014.07.014)
Aan de hand van een gestructureerd interview volgens DSM-IV en ICD-10 evalueert een expert symptomen van eetstoornissen en gerelateerde symptomen (zoals angst, symptomen van obsessieve-compulsieve stoornis, depressie, middelenmisbruik, seksuele en sociale beschadiging).
Dit zijn personen die om welke reden ook uit een studie stappen voor het einde van de studie. Het kunnen deelnemers zijn die de behandeling stopzetten of deelnemers waarvan men niet weet waarom ze stopten met de studie. Selectieve uitval kan de resultaten van een studie vertekenen.
In een subgroepanalyse analyseert men de resultaten van een subgroep van de totale onderzoekspopulatie apart. Indien men subgroepanalyse toepast, dient dit vooraf in het onderzoeksprotocol te zijn vastgelegd.
Men berekent de probabiliteit om als beste tot slechtste behandeling uit de analyse te komen. De oppervlakte onder de curve bepaalt de ranking van 0 (lage ranking) tot 100% (hoge ranking).
De SM-EOLD kwantificeert de frequentie van 9 symptomen en tekenen gedurende de voorbije 90 dagen: pijn, kortademigheid, depressie, vrees, angst, agitatie, kalmte, huidbeschadiging en weerstand tegen zorg op een 6-puntenschaal van 0 tot 5. De totaalscore varieert van 0 tot 45. Een hogere score wijst op betere symptoomcontrole.
De SYNTAX-score is een risicostratificatiescore die ontwikkeld is om de anatomische complexiteit van coronaire letsels te meten bij patiënten met een aandoening van de linker coronaire arterie of met drietakslijden. De score is een onafhankelijke voorspeller van ongewenste cardiale en cerebrovasculaire ongewenste effecten op lange termijn bij patiënten die een percutane coronaire interventie ondergaan en is dus nuttig bij de beslissing over de optimale behandeling om patiënten te identificeren met een hoog risico van ongewenste effecten na een percutane coronaire interventie.
Dit is een systematische afwijking (naar een kant toe: ofwel onderschatting, ofwel overschatting) van de metingen van een werkelijke waarde. Deze fout kan gemaakt worden bij het ontwerp, de uitvoering en de interpretatie van een klinisch onderzoek. Systematische fouten leiden tot vertekening van de resultaten (bias). Een systematische fout kan bijvoorbeeld optreden wanneer men bloeddruk meet met een bloeddrukmeter die niet geijkt is. Indien men de fout niet kent, kan hiervoor niet worden gecorrigeerd in de resultaten. Dit in tegenstelling tot een toevallige fout (random error), die meestal in verschillende richtingen gaat (zowel overschatting als onderschatting van de werkelijke waarde). Wanneer de steekproef groot genoeg is zal de toevallige fout geen invloed hebben op het resultaat.
Men spreekt van systematische of quasi-randomisatie wanneer deelnemers aan een onderzoek niet met behulp van ‘random numbers’, maar op een andere wijze over de verschillende onderzoeksgroepen worden verdeeld. Dit kan bijvoorbeeld alternerend gebeuren, dat wil zeggen ‘om en om’ op volgorde van binnenkomst of dossieropmaak of op geboortejaar. Deze methode is een goede benadering van randomisatie, maar heeft methodologische bezwaren. Het is in zo’n geval bijvoorbeeld gemakkelijker te achterhalen aan welke groep een patiënt is toegewezen.
In een systematische review wordt uitgaande van een (onderzoeks)vraag op systematische wijze gezocht naar originele studies die een antwoord kunnen geven op deze vraag. Hierbij worden de geraadpleegde databanken en de gebruikte analysemethoden vermeld. De gevonden resultaten en achtergrondkenmerken van de individuele studies worden op een expliciete wijze beoordeeld en geanalyseerd. Elke meta-analyse wordt in principe voorafgegaan door een systematische review.